IK

Na de hoogtijdagen van het ik-tijdperk lijkt het erop dat er in de samenleving iets begint te veranderen.  De noodzaak van verbinding en samenwerken laat zich steeds sterker voelen. Ongebreideld egoïsme, schaamteloze praktijken binnen een graaicultuur lijken in toenemende mate uit de mode.  Niet dat ze niet meer bestaan. Maar openlijk uitkomen voor het ‘ikke ikke ikke en de rest kan stikken’ is op zijn retour.  Althans voor wat betreft individueel gedrag.  In de politiek ligt dat voorlopig nog wat anders. Daar is sprake van een krachtmeting tussen groepen die het ‘eigen volk eerst’ propageren en andere die  juist de hele wereld willen omarmen.

IK is een scherp klinkend woord. Kortaf. De k-klank op het eind heeft iets afsluitends en zeker in vergelijking met de andere persoonlijke voornaamwoorden is dat opmerkelijk. Jij, hij, zij, jullie, wij: daar is sprake van zachte medeklinkers en eindklanken die open gaan naar buiten  Een ruimte ingaan als het ware.  Het IK klinkt anders. Een beetje streng.  Wat doet het eigenlijk met ons dat we constant, op ieder moment van de dag in ons spreken – en denken! – onze zinnen met IK beginnen? Is het denkbaar dat dit woord belemmerend werkt?  Niet alleen vanwege de klank maar wellicht om nog andere redenen?

In het voorwoord van ‘HET NIEUWE MOETEN’  staat het volgende: ‘Tijdens het schrijven van de eerste bladzijden van dit boek gebeurde iets interessants. Hoewel ik een persoonlijke visie wilde verwoorden, bleek  de ik-vorm niet  de meest geschikte.  Wanneer ik inzette met  de eerste persoon, was  het dikwijls alsof mijn ruimte zich verkleinde  of zelfs sloot en  ik niet goed in contact kwam  met de inzichten die zich aandienden. Door alternatieven te zoeken voor ‘ik’,  schreef ik mijzelf ruimtes in  die verfrissend  en soms verrassend  aanvoelden. Vanzelfsprekend  en onvermijdelijk kwam ik daarbij herhaaldelijk  terecht in een ‘wij’. Of in afstandelijkheden. In  ‘men’.  Hoe betekenisvol, gewenst of  juist minder wenselijk naar de smaak van  sommigen dit ook mag wezen…’

Binnen de theorie van het maakbare leven die enkele decennia geleden enorme opgang in onze cultuur begon te maken, werd het IK een absolute plaats toebedeeld. IK zou verantwoordelijk zijn voor alles wat ik in het  leven kan bereiken. IK als eindregisseur. Als alleenheerser in mijn leven.
Niet voor niets verliest de theorie de laatste jaren aan zeggingskracht. Het  afgebakende IK bestaat namelijk helemaal niet. Het IK-bewustzijn zoals wij dat zijn gaan beleven en zoals dat in ons taalgebruik domineert suggereert een mate van isolement die niet strookt met de werkelijkheid. Wij staan immers niet apart. Zijn geen eilandjes.  Verre van dat. Met ontelbare draden – zichtbare en onzichtbare –  zitten we aan onze omgeving vast. We zijn ten diepste met anderen verbonden – in wat we voelen, denken, lijden en willen.  De Afrikaanse filosofie van het Ubuntu zegt het zo: Ik ben omdat wij zijn.  Daarnaast zijn wij ook nog eens onafscheidelijk van al het niet-menselijke dat op aarde bestaat.
(Interessant in dit verband is dat in sommige talen het woord ‘ik’ helemaal niet bestaat. Onder andere komt dit voor bij indianen. In Europa kennen we voorbeelden van talen waarin persoonsvormen niet apart bestaan maar als uitgang in werkwoordsvormen zijn opgenomen. In het Latijn en het Portugees is dit het geval.)

Het is een paradoxaal verhaal. We zijn persoonlijk maar tegelijk ook buitengewoon ón- of bovenpersoonlijk.  Goed om te weten!  Maar waarom leeft dit besef dan zo weinig?  Waar stagneert de weg naar een meer stromend levensgevoel? Is het de taal of doen we het zelf? Een kwestie van de kip of het ei?
Het moeilijke en ingewikkelde is dat we op fysiek niveau wel degelijk voortdurend vanuit onszelf moeten opereren in onze keuzes en handelen en daarom zo vaak ‘ik’ moeten denken en zeggen. Dit feit  doet onze verbondenheid met alles-en-iedereen gemakkelijk vergeten. En dat is niet alleen jammer.  Het heeft verregaande consequenties.  Zolang wij menen dat wij als volstrekt autonome, zelfmachtige wezens in het (dagelijkse) leven staan blijven we immers gevangen in een beperkt bewustzijn en worden er kansen gemist. Kansen op collectieve vernieuwing ook.  

Het zou interessant zijn wannneer we probeerden te minderen met het woordje ‘ik’ . Hoe zou dat voelen? Wat zou het met ons doen? Vooral natuurlijk ook: waar zou de taal dan heen gaan? Een alternatief vinden voor ‘ik’ is immers niet eenvoudig.  
Binnen de mogelijkheden die onze cultuur biedt, zijn er aardige oefeningen te bedenken. Bijvoorbeeld kijken hoe lang je kunt spreken zonder ‘ik’ te  zeggen.  Of er met anderen een wedstrijdje in doen (wie het eerst ‘ik’ zegt, is af).   Proberen om een langere tekst te schrijven met vermijding van ‘ik’ en dan opmerken waar je terecht komt. Nieuwe woorden verzinnen (kwij?).  Etcetera!  Een leuk terrein waarop iedereen kan experimenteren.

Bewust en mindful aanwezig zijn in de taal scherpt de geest en is een slag die wij hoe dan ook kunnen maken.

Angst

In mei 1895 verzucht de Duitse schrijver Theodor Fontane in een brief aan zijn beste vriend: ‘Mijn haat voor alles wat de nieuwe tijd tegenhoudt groeit nog steeds, en de mogelijkheid,de waarschijnlijkheid zelfs, dat aan de overwinning van het nieuwe een vreselijk gevecht vooraf moet gaan, kan mij er niet van weerhouden te verlangen naar die overwinning van het nieuwe. Onzin en leugen oefenen een te zware druk uit, zwaarder dan de fysieke nood.’
Hoe actueel klinken deze woorden!  Woorden die doen denken aan het geloof in  newage kringen dat we leven in de pijnlijke  geboorteweeën  van een nieuwe tijd ( niet te verwarren met het verhaal over het einde der tijden).  Ze geven haarfijn het spanningsveld aan waarin de mensheid zich ook in onze tijd lijkt te bevinden.  Een gevoel dat velen hebben: dat het oude heeft afgedaan en er iets nieuws moet komen. Maar hoe? Waar? En door wie?

In zijn verzuchting laat Fontane in het midden wat de nieuwe tijd mogelijk in zal houden. Dát zij zal overwinnen staat voor hem vast. Daarmee lijkt hij ervan uit te gaan dat vernieuwing een zodanig krachtig  (natuurlijk?) proces is dat zij uiteindelijk als vanzelf de overhand zal krijgen.  De vraag is slechts wanneer. Blijkbaar zijn er manieren en middelen om tegen te houden wat zich aandient. Obstakels, door burgers opgeworpen. Met als gevolg een weergaloze krachtmeting tussen dat wat staat te gebeuren – in de maak is, zeg maar –  en de menselijke angst voor verlies aan  zekerheid  en macht.

Bij dit plaatje zou je allerlei nadere vragen kunnen stellen zoals: is de nieuwe tijd dan per se goed of beter dan de oude? En wie heeft wat precies te verliezen als de dingen veranderen? Interessanter op deze plek is het om de uitingen van Theodor Fontane toe te passen op wat we zien gebeuren in de huidige tijd. Ondanks veelbelovende sociale bewegingen en ontwikkelingen op het gebied van kunst, samenleven en spiritualiteit verandert  de wereld in toenemende mate in chaos, in buitensporige strijd, machtsvertoon en onnoemelijke ellende.
Waarom schiet het niet op? Waarom worden we steeds intoleranter in plaats van verdraagzamer? Souplesse en humor hebben plaats gemaakt voor een grimmigheid die bizarre vormen heeft aangenomen.  Censuur, uitbuiting en bedreigingen zijn aan de orde van de dag.  We betwisten elkaar de ruimte. Vechten elkaar de tent uit in een bewustzijnsvernauwing die haar weerga niet kent. Is dit de strijd waar Fontane op doelde?  Zitten we in het hevigst denkbare verzet tegen iets wat komen wil, wat we ergens aanvoelen maar nog niet bewust voor ons zien?  En dieper nog, daaronder: waar zijn we bang voor? Misschien moeten we – om deze tijd beter te begrijpen – de diepte in van onze geest. De menselijke geest. En daarover fantaseren. Speculeren.

    Ten eerste. Alles wat ophoudt, heeft afgedaan of stopt geeft onrust. Enige mate van angst. Zeker wanneer er nog geen nieuwe vormen zijn is dat heel normaal. Je hoeft je als mens nooit  te schamen voor je behoefte aan veiligheid of duidelijkheid.  Zolang je de proporties maar in de gaten houdt en je ervan bewust bent dat alle mensen in de wereld in hetzelfde schuitje zitten.

    Ten tweede. Veel angsten zijn begrijpelijk. Zoals angst voor de dood, voor natuurrampen, voor geweld. Iets minder verklaarbaar maar even reëel  zijn alle andere, voorkomende angsten, hoe vreemd soms ook.  Angst hoort bij het leven en het is aan ieder van ons apart om er mee te leren dealen. Bang zijn we allemaal op onze eigen manier, dat moeten we echter wel weten van elkaar, het erkennen en accepteren.  Maar al zijn we bang en mogen we dat ook zijn, daarom hoeven we ons nog niet angstaanjagend te gedragen : anderen onnodig de angst in te jagen in woord of daad.

    Ten derde. Filosoferend over deze tijd en over de gigantische weerstanden, noem het angsten, die overal voelbaar en zichtbaar zijn: zou je heel voorzichtig kunnen stellen dat we met z’n allen bang zijn voor de grenzeloze ruimte waarin wij zijn geworpen? Voor de definitieve bestaansonzekerheid  waarin wij leven omdat het antwoord op het ‘waarom’ van deze planeet zo goed als zeker nooit zal komen?  En dit terwijl wij juist zo fabelachtig verantwoordelijk zijn?

Hoe je ook kijkt of denkt, bij een nieuwe tijd hoort een nieuw bewustzijn. Dat staat vast. Daar kun je aan meewerken. Voor openstaan. Of niet. Dát bedoelde Fontane. Op dit moment van de geschiedenis zou baanbrekend inzicht in onze angsten en hoe wij gewend zijn daarmee om te gaan wel eens voorwaarde kunnen zijn voor een leefbare toekomst. Dit houdt in dat wij bereid zijn onderscheid te gaan maken tussen de angst ‘van allen’ die ons verbindt en de idiote angsten  waarmee we elkaar nog eens extra opzadelen en die ons uit elkaar drijven.
Als we de eerste erkennen en kunnen delen en met de laatste praktijken willen stoppen zijn we vast en zeker aanbeland in een nieuwe tijd…  

Bewaren

De vraag naar wat je wilt of moet bewaren op het niveau van spullen is voor ieder mens actueel.  Het antwoord hangt af van veel factoren. Om wat voor dingen gaat het, over hoeveel ruimte beschik je, hoe is je karakter, ben je letterlijk behoudend of laat je gemakkelijk los? Mensen met een groot huis of een zolder waar het zo lekker opstapelen is, moeten vroeg of laat constateren dat er wel erg veel verzameld is. Zeker bij een verhuizing kom je dan voor de hamvraag te staan wat de waarde is van een en ander. In geld of emotioneel. Dat erfstuk van je grootmoeder, die potsierlijke vaas waar je niks mee doet of dat geborduurde tafellaken… die dingen doe je toch zomaar niet weg? Het zou pijn aan je hart geven.  Alleen het idee al! Nog maar even bewaren dus.

Nog niet zo heel lang geleden raakte – mede door de opkomst van het internet waar alles op virtuele wijze gebeurt en bewaard wordt – het zogenaamde ontspullen in de mode:  een tendens om je woonplek  te  ontdoen van boeken, prullaria, potjes en alles wat als overbodig en niet strikt noodzakelijk wordt beschouwd. Als ballast kortom. Minimalisme en efficiëntie gingen onze ruimten bepalen. Ook voor kantoren en andere openbare werkplekken was dat het geval : het eigen bureau met foto’s en privébezittingen verdween uit beeld. Wie daar moeite mee had, werd voor ouderwets versleten.  Als uiterste vorm van ontspullen kwam het verschijnsel op van woningen waar je  überhaupt weinig of niets kunt bewaren, de zogenaamde tiny houses.
Tegelijk met deze beweging werd ons (en wordt ons nog steeds) de  aankoop van telkens nieuwe must haves op steeds dwingender wijze opgedrongen in winkelcentra, op internet en via reclame. Dat werkt. En hoe! Wie in deze tijd van het jaar rondneust in grotere zaken wordt doodgegooid met afdelingen vol kerstspullen die gretig aftrek vinden. Leuk die gouden ballen in de kerstboom. Is weer eens wat anders. Doen we de zilveren toch gewoon weg?

Hier wordt duidelijk waar de boel begint te knellen. De vraag doet zich namelijk voor wat je kunt doen met spullen die je in enorme hoeveelheden koopt maar vervolgens gauw zat bent en helemaal niet wilt bewaren. De kringloopbranche kraakt in haar voegen, zolders puilen uit en vuilnisbelten rijzen de pan uit. Circulaire economie? Er zijn genoeg goede bedoelingen.  Vooralsnog lossen deze het dieperliggende probleem niet op dat  een teveel aan productie overbodig koopgedrag genereert. Gedrag dat vervolgens weer vastloopt in de fuik van het moeten ontspullen. (Waarna in principe weer ruimte ontstaat voor de aankoop van nieuwe spullen, etc. etc.!)

Bewaren. Doen we het nog? Kunnen we het nog? Mag het nog en zo ja, in welke mate? Met welke gedachte, doel of welk bewustzijn? Voor zover het de materie betreft, is er nog een heel ander gebied waarop al of niet bewaren een rol speelt: papier. Als je mensen spreekt over opruimen, hoor je vaak zeggen dat vaak als eerste het papier in de containers verdwijnt: ‘lekker om al die verslagen en oude post, al dat cursusmateriaal (met persoonlijke aantekeningen!) weg te kunnen doen’. Privécorrespondentie. Manuscripten, schrijfsels, notities, oude documenten, handgeschreven schoolrapporten. Eerste  versies van gedichten, van een boek. In het digitale tijdperk waarin routes náár iets, waar oorsprong en groeiprocessen ván iets gewist worden gaat heel veel verloren wat bewaard zou moeten blijven. Een onschatbaar onderdeel van onze geestelijke, intellectuele en psychologische geschiedenis. Of en in hoeverre dit rampzalig is, zal de toekomst moeten uitwijzen. Als we in deze kwestie dan nog terug kunnen kijken. Er het bewustzijn van hebben.

Een oud gezegde luidt: ‘Wie wat bewaart,  die heeft wat’. Een open deur of woorden waarin iets anders doorklinkt? Bewaren is een heel oud woord dat verband houdt met het vroegere ‘waren’ : waarnemen, het oog houden op, bewaken. Van daaruit : onder zijn hoede nemen, toezicht houden, in acht nemen ( we bewáren afstand en bewáren de orde).  Uit al deze betekenissen springt die van beschermen naar voren.  Iets met veiligheid. En riepen onze voorouders  niet uit:   ‘De hemel beware!’?
 
In ’bewaren’ zitten dus positieve connotaties verpakt die wij in ons moderne, versmalde gebruik van het woord niet meer horen (heel letterlijk kun je wel linken met ‘waar’ en  ‘waarde’).  Zoals vaak met taal, kan de kennis over oorsprong en ontwikkeling van een woord interessant licht werpen op zaken. Het schept ruimte en kan richting geven.  
Wie weet verandert ons getob met het al of niet wegdoen van spullen of ons al te rigoureuze vernietigen van wat echt waarde heeft wel van kleur wanneer we ons realiseren dat bewaren ten diepste een vorm van bewaken en beschermen is? Die  notie in het bewustzijn zou ons wellicht gemakkelijker en sneller tot keuzes kunnen brengen die belangrijk zijn, ook voor de toekomst op langere termijn.  

Balans

De oudste betekenis van het woord balans is weegschaal en komt van het Franse ‘balance’. In de eerste dagen van het nieuwe jaar maken winkels en bedrijven de balans op.  Hoe staan de zaken ervoor, wat is de voorraad die bleef liggen, hoe gaan we verder? De bezigheid heeft te maken met wegen, afwegen. Meer concreet: nog niet eens zo heel lang geleden werden producten die je op de markt of bij een kruidenier kocht op een fysieke weegschaal gelegd: een apparaat met gewichten en twee bakjes waarmee de verkoper het gewicht van je aankoop kon bepalen. Op sommige plekken en in veel landen  in de wereld gebeurt dat altijd nog zo.   
Aardig is dat de Fransen in het zelfstandig naamwoord ‘balançoire’ (wip of schommel) de verbinding met het weegaspect hebben vastgehouden:  in het Nederlands zijn weegschaal en schommel twee verschillende dingen. Maar het werkwoord balanceren verenigt de betekenissen wel en dat is interessant.  

Stel je voor een kampioenschap turnen waarin (meestal) meisjes zich manifesteren op de evenwichtsbalk. Op zeer smal oppervlak halen ze halsbrekende toeren uit, maken salto’s, een handstand of sprongetjes op één been. In de beweging van de zijwaarts gerichte armen is  de mate van rust of onbalans te zien: wanneer het lichaam flink begint te wiebelen wordt door een of beide armen bijgestuurd. Soms moet aan de ene kant, dan weer aan de andere kant iets worden gedaan of toegevoegd om het evenwicht te bewaren.  De aanblik van een prestatie op dit niveau is niet alleen indrukwekkend. Zij is ontzettend interessant omdat je hier letterlijk uitgebeeld ziet wat balanceren en balans betekenen en hoe ze met elkaar verstrengeld zijn.

Als je het beeld even vasthoudt en je voorstelt op welke manier zo’n turnster te werk gaat is het niet moeilijk om te achterhalen wat de sleutel voor haar kunststuk  is. Zij zal volledig gericht zijn op zowel de innerlijke waarneming van al haar fysieke reacties – ook de meest subtiele  – als op het uitsluiten van welke zintuiglijke en mentale afleiding dan ook. Geen onverwachts geluid (schreeuw of klap), maar ook geen enkele niet ter zake doende  gedachte (gaat het wel goed? zou die en die ook op de tribune zitten?) mag haar actie verstoren. Want dan zou ze verloren zijn. Waar je naar kijkt is niet meer en niet minder een vorm van opperste concentratie. Hoe deze werkt en wat je ermee bereikt.

De overstap van fysiek naar psychisch – voor jou, voor mij, voor iedereen – is niet moeilijk te maken. Hoe dikwijls worstelen we niet met onze balans? Hoe gauw raken we niet uit ons evenwicht? Dikwijls worden we immers heen en weer geslingerd tussen zaken. En moet er worden bijgestuurd.  Want het is niet de bedoeling dat we vallen. De hamvraag is : hoe staande te blijven op het smalle koord  waarop ons bestaan is gebaseerd? Eigenlijk is een belangrijk deel van het antwoord al in het bovenstaande gegeven. Contact met wat er zich in je lichaam afspeelt, naar binnen gerichtheid dus. Daarnaast de wil tot filteren. Het laatste komt neer op het voornemen om nee te zeggen tegen onnodige afleiding van buiten én op een bepaalde discipline jegens jezelf en de gedachten die je binnenlaat of koestert.

In het licht van de evenwichtstoeren die het leven op ieder moment van ons vraagt, kan op dat filteren nog wel wat dieper worden ingegaan. Anders dan de turnster op de evenwichtsbalk kunnen en hoeven wij ons zintuiglijk natuurlijk niet voor álles af te sluiten. Het gaat om wat onnodig en vooral schadelijk voor ons is. Zo gesteld kan het duidelijk zijn dat de huidige tijd  geen gemakkelijke opdracht in zich bergt. Ga er maar aan staan.  Sociale media (met het recente ‘gossip girl’ als dieptepunt), maar ook de media en het politiek bedrijf produceren in toenemende mate een input waarvan we ernstig moeten overwegen of we deze wel in die mate tot ons willen nemen.  Veel ruis en een overmatige aandacht voor negativiteit.  In hoeverre kunnen we ons daaraan onttrekken?
Voor zover dat niet kan, zullen we moeten compenseren. Manieren moeten vinden om rommel die binnenglipt kwijt te raken en tegelijk te bouwen aan positieve dingen, oftewel te werken aan balans.  Van Dale’s woordenboek omschrijft balans in technische zin als: ‘toevoeging van andere massa om het zwaartepunt van een constructie op een bepaalde plaats te brengen in verband met gewenst evenwicht bij beweging’.  Kan het aanschouwelijker gezegd?

Net als voor de turnster op de evenwichtsbalk is het voor ieder mens van cruciaal belang om  goede feeling te houden met wat er in zijn of haar lichaam gebeurt. Daarbij te waken over wat er in het hoofd opkomt. Angst en  afbrekende gedachten zijn niet zonder gevaar. Ze kunnen je ernstig van de wijs brengen.  Je ding doen en daarbij in je concentratie blijven. Moeilijker en makkelijker is het niet.
Zorg dragen voor balans is voorwaarde van leven.  

Strand

Stranden – overal ter wereld – zijn hot. In de vakantie trekken ontelbaar veel mensen naar zee. Zandstrand is het populairst, zeker wanneer er kleine kinderen  in het spel zijn.  Maar ook rotskusten met stroken kiezelstrand of minieme stukjes zand mogen zich verheugen in de liefde van menigeen die uit is op meer dan een verre horizont. Grilligheid en woestheid in combinatie met romantische plekjes waar geborgenheid en privacy vindbaar zijn vormen voor sommigen  een spannend geheel.  Aantrekkelijk daarbij is het feit dat aanstromend of aanstormend water zich op rotsen en in kleine baaien verrassender gedraagt dan wanneer het in voorspelbare golven op een zandstrand belandt.
Gebieden  waar land en water elkaar raken ademen frisse lucht en een bijzondere sfeer. Ze oefenen een magische aantrekkingskracht uit op ons aardbewoners.

Behalve voor vakantiegangers is de kust van oudsher belangrijk voor vissers, zeilers en scheepvaartlieden – kortom voor lieden en beroepen waarbij we ons tegenwoordig automatisch een haven denken. Niet altijd en overal is of was dit vanzelfsprekend:  de tijd dat vissersschepen op het strand werden getrokken heeft ook in Nederland bestaan zoals te zien is op oude schilderijen. Met de opkomst van het moderne massatoerisme vanaf het einde van de negentiende eeuw heeft zich in geÏndustrialiseerde landen aan de stranden gaandeweg een scheiding voltrokken tussen noodzaak en lol.  Maar nog altijd kan het je in Zuid-Europese landen of elders  in de wereld gebeuren dat vissers hun vangst direct van zee op een strandvuurtje verwarmen en jou uitnodigen aan de dis!   

Ons land met zijn uitgestrekte zandstranden en dikwijls grillige weer kent verschijnselen die typisch Nederlands zijn. Daar zijn bijvoorbeeld dagelijks de enorme verschillen in strandoppervlak, oftewel het terugkerende ritme van eb en vloed. Dit is niet alleen belangrijk voor de ruimte die je als badgast kunt innemen en daarmee voor je privacy , maar ook voor de mate van risico waarmee je in zee kunt zwemmen . Wanneer het water zich terugtrekt kan een gevaarlijke trek ontstaan. Kennis omtrent muien en zandbanken is dan ook meer dan nuttig  voor een optimaal strandbezoek.
Opmerkelijk bij deze omstandigheden is dat strandwachten bij ons minder vanzelfsprekend zijn dan in sommige andere landen. Maar bij onheil staat altijd de Koninklijke Nederlandse Redding Maatschappij paraat. Zo ook bij hevige stormen. In alle gevallen blijft  de vraag naar eb of vloed van belang. Op  internet staan de tabellen van de lokaal steeds wisselende getijden. Voor de liefhebbers: eb geeft meer concrete mogelijkheden (privacy  en speelruimte voor een ieder, fietsen langs het strand , strandzesdaagse, schelpen zoeken, jutten etc) , terwijl vloed de kracht van de zee doet voelen en daarmee iets van het  onzichtbare  mysterie aan de rand waarvan wij ons bevinden. Vloed is spannend: hoever zal het water komen? Kunnen we ons plekje droog houden of moeten we ijlings verhuizen met onze handdoek, koelbox, windscherm en de hele rataplan?

Een prangende vraag die zich meer en meer aandient in deze tijd luidt: van wie is het strand eigenlijk? Dat de vaste grond is ingedeeld in duidelijk afgebakende en begrensde stukken land weten we wel. Dat ook de zee dat is – denk aan de term  ‘territoriale wateren’ – is minder bekend,  ondanks de aanwezigheid van olieplatforms  en windmolenparken die toch afbreuk doen aan het idee van ‘oneindige zee’: een illusie die voor ons heel belangrijk is. Maar het strand, dat smalle, bijzondere overgangsgebied?
Strandtoerisme in zo’n massale vorm als wij die tegenwoordig kennen is betrekkelijk nieuw. De prijzen om zomers een verblijfplek te vinden ergens in de buurt van zee zijn de laatste decennia navenant gestegen. Daarbij is parkeren bij het strand onvermijdelijk geworden en toenemend duur. Ook hier lijkt dus de tweedeling rijk versus arm de mogelijkheden te gaan overheersen. Maar ook die tussen gezond en minder perfect gezond, immers niet iedereen is zo mobiel dat hij of zij op een andere manier dan met de auto het strand kan bereiken!  Hier komt nog eens een verschijnsel bij dat momentreel in Zuid-Europa sterk de kop opsteekt, te weten  de volstrekte in beslagneming van het strand door de commercie. Verhuurders van parasols en strandstoelen bezetten alle ruimte.
Het lijkt erop dat het strand – zeker in westerse streken – steeds minder inclusief wordt en dat diversiteit er uit beeld verdwijnt.   

Laten we proberen het strand hoog te houden.  De magische grens te bewaken in haar toegankelijkheid en heilzame werking voor allen en iedereen. Laat het wie dan ook  vergund zijn een strand naar behoefte te vinden,  zich daar een fijne plek te maken, voor een dag, een uur, een ogenblik –  
Want verdient niet iedereen wezenlijk contact met de glinsterende zee: spiegel van onze verre, mooiste dromen?  

Jeugd en politiek

Na de val van het kabinet is er in Nederland nieuwe ruimte ontstaan.  Velen hebben ernaar gesnakt. In de ‘oude’ politiek sleepten problemen zich voort of werden voortdurend ernstiger en onoverzichtelijker – althans voor zover de burger dat uit eigen ervaring of via de media heeft kunnen waarnemen.  Een situatie die tot op heden duurt.
Voor menigeen ontstond met name na de doorstart van Rutte IV een lamlendige sfeer. Niet bepaald een gunstige omstandigheid om het nieuws met hoopvolle interesse te volgen. ‘O ja, hebben we dát weer’ of ‘ nu weet ik het wel’ zullen nog wel de minste verzuchtingen zijn geweest. Bij steeds meer burgers werd woede of regelrechte afkeer van de politiek gewekt.

Algemene noemer van de ontwikkelingen is een gevoel van machteloosheid.  Deze komt  bij iedereen op andere wijze tot uiting. Sommigen nemen het recht in eigen hand en proberen in privésfeer –  ook in collectieve vorm – te repareren of corrigeren wat de overheid verwaarloost of verknalt. (Niet zelden komt men  dan weer de slagboom tegen van vervelende regeltjes of verboden, maar dit terzijde).  Frustratie groeit alom, een spanning die zich niet zelden een uitweg zoekt via agressie of depressie. Voor de democratie betekent het besluit van individuen om niet meer te gaan stemmen een absoluut dieptepunt. Het is het ultieme signaal dat er iets niet goed loopt. Dat de politiek te weinig leeft.   

Nu veel vooraanstaande politici die al lang meedraaiden vrijwel direct na de val van het kabinet het veld ruimen, is er bij een aantal burgers hoop ontstaan. Nieuwe geluiden klinken. In de media verdringen zich de voorstellen ter betering van de politieke praktijk en de procedure bij de verkiezingen en de formatie.  Maar tamelijk nieuw  is de toenemende roep om de jeugd veel meer bij de politiek te betrekken.  We horen:  laat jongeren veel meer meebeslissen! Luister naar hen!  De toekomst is toch aan hen ?
Hier is geen speld tussen te krijgen. Na het verlagen van de stemgerechtigde leeftijd van 21 naar 18 in 1972 valt er blijkbaar meer te zeggen. Meer te denken en te doen. (Waarbij wel bedacht moet worden dat iedereen – dus ook jongeren onder de 18 – met zijn of haar gedrag sowieso invloed uitoefent op de omgeving en de toekomst!)

Met de razendsnelle ontwikkelingen op technologisch gebied en de dreigende klimaatwolken is het goed om na te denken over de rol van de jeugd in de politiek. Zeker nu – in Nederland althans –  nieuwe mogelijkheden lijken te ontstaan. Dat de jeugd zelf roept om meer inbreng is dan ook legitiem.  Echter! Hier dringen zich meteen enkele urgente zaken op.  
Het mag bekend zijn dat jongeren over het algemeen geen ‘ouderwetse’ televisie meer kijken, noch reguliere kranten lezen. Dit ongeacht hun milieu of ontwikkeling. Hoogstwaarschijnlijk volgen velen online het nieuws met enige regelmaat of in grote lijnen. Sommigen lezen achtergrondartikelen op meer diepgaande websites etc. Het is niet gezegd dat de jeugd niet op de hoogte is, maar het gaat om de manier waarop zij deelneemt en zich informeert.
Voor politiek moet je tot op zekere hoogte in het domein van de algemeenheid treden, van de publieke sfeer. Dit betekent dat er bereidheid moet zijn om verbinding te zoeken met de hele samenleving. Zin om je in alle gelederen te verdiepen.  Bij ‘jongeren in de politiek’ of zelfs ‘jongeren én politiek’  past dan ook nauwelijks een houding  die de rug toekeert naar de reguliere media. (En evenmin past de kortzichtige wegzetting van een hele generatie ouderen die  het fout zou hebben gedaan en hen in de weg zit, maar dit terzijde).

Meer stem van de jeugd in de politiek? Nuttig of zelfs noodzakelijk: graag!  Maar dan wel onder voorwaarden van twee kanten. Om de publieke arena te kunnen betreden, zullen jongeren bepaalde gewoontes moeten heroverwegen. Voor een deel uit hun bubbel moeten komen. Daartegenover zal van de andere kant een grootschalige reparatie in het onderwijs moeten plaatsvinden. Want eerlijk is eerlijk. Om de wereld goed te kunnen organiseren is veel meer kennis nodig dan dat er de laatste decennia aan de jeugd is aangeboden. Op het punt van (politieke) geschiedenis, filosofie, maatschappijleer en kunst van het debatteren valt dan ook een enorme inhaalslag te maken. De tijd daarvoor dringt.

De ruimte die  na de val van het kabinet is ontstaan valt samen met de zomer.  Dat kan als een vacuüm aanvoelen. Maar het betekent  ook een extra kans, want hoeveel nieuwe inzichten ontstaan er immers niet in zomerse omstandigheden of tijdens vakanties?  Dat gebeurt dikwijls bij jezelf, in kleine kring. Laten we hopen dat het huidige momentum ook nieuw elan , een nieuwe wind en een verruimde blik voortbrengt bij allen die politiek (willen) bedrijven. Uiteindelijk dus ook bij onszelf.   

Verhalen

Wat opvalt in de openbare ruimte is dat er weinig life met onbekenden wordt gecommuniceerd. Iedereen is gebiologeerd door zijn of haar telefoontje.  Wie bijvoorbeeld regelmatig met de trein reist en oog krijgt voor het verschijnsel, zal zich realiseren hoeveel kansen op contact worden gemist.  Een visuele zaak in eerste instantie. We kijken namelijk niet meer om ons heen en dus ook niet meer naar elkaar. Daarmee begint het. Spontane  uitwisseling komt natuurlijk best eens voor, maar is behoorlijk zeldzaam.

We horen  weinig van elkaars verhalen.  Hebben er geen ruimte voor. Of geen geduld. Geen tijd. We hebben genoeg aan onszelf in relatie tot ons online bestaan. Alles lijkt  interessanter, urgenter of nuttiger dan de passant die in onze ooghoek voorbijschuift. Of die we meestal niet eens meer zien.  Intussen raken we collectief gestrest.  En weten sommige jongeren  niet goed meer hoe je dat doet: fysiek communiceren.  

In het nog niet zo heel verre verleden hoorde je veel over zogenaamde flashmobs. Gebeurtenissen waarbij een groepje mensen midden op straat opeens een door hen voorbereide act uitvoert waardoor ogenblikken van verrassing ontstaan en omstanders onverwacht uit hun bubble worden gehaald.  Flahsmobs zijn een vorm van kunst omdat zij de werkelijkheid veranderen.
Iedereen die met goede bedoelingen spontaan een onbekende aanspreekt, zet iets in beweging en schept een kans. Levens kunnen radicaal van koers veranderen doordat iemand op een bepaald toevallig moment zijn of haar mond heeft opengedaan. Op bescheidener niveau: iemands stemming en daarmee energieniveau kan sterk veranderen en verbeteren na een verrassend echt contact (realtime), hoe kortstondig ook. Met alle mogelijke gevolgen vandien. 

Besef van het belang van uitwisseling in de fysieke openbare ruimte is een zwaar onderschat medicijn tegen bepaalde zorgelijke ontwikkelingen van deze tijd. Openstaan voor andermans verhalen brengt vaart in de werkelijkheid, ook die van jezelf. Het werkt naar twee kanten:  luisteren naar een (stukje) verhaal van  een medereiziger of iemand in de rij bij de kassa van een supermarkt, scherpt het bewustzijn van je eigen verhaal aan.  

Een indrukwekkend voorbeeld van hoe heilzaam het allemaal kan werken, wordt gegeven in de  tv- series van de Belg Arnout Hauben en zijn crew.   Met z’n drieën op stap door Europa spreekt Arnout spontaan mensen aan die ze tegenkomen. Daarbij gaat hij meteen de diepte in en weet verhalen naar boven te krijgen die er werkelijk toe doen. Empathisch en meelevend als hij is weet je als kijker: hier ontstaat verbinding. In alle eenvoud en kracht. Ongelooflijk dat het zo kan. Dat mensen dit samen tot stand kunnen brengen.
De uitzendingen laten je niet alleen achter met een geluksgevoel.  Ze voeden het besef dat er veel en veel meer zou kunnen gebeuren; dat het altijd en overal zo zou moeten gaan…  

Eén manier om het tij te doen keren zou zijn het organiseren van uitwisseling. Hier en daar vinden er in dit opzicht aardige  experimenten plaats, bijvoorbeeld in bibliotheken. Op bepaalde middagen kunnen onbekenden via stoeldates binnen een vastgestelde tijd kennis nemen van elkaars verhalen. Een ander voorbeeld is te vinden bij sommige artiesten/cabaretiers die expliciet werken met stof  uit het leven van aanwezigen. Zo nodigt Paul Haenen tijdens zijn optreden personen uit het publiek naar voren om – zittend met hem op een bank  – hun verhaal te vertellen waarop hij spontaan reageert. Raouil Heertje pakt het in het voorjaar van 2023 anders aan. Hij plaatst een tafeltje op straat en nodigt voorbijgangers uit hun verhaal aan hem te doen. Vervolgens laat hij zich door deze  verhalen inspireren bij het maken van  zijn show.

Eén ding staat vast. Ieder mens heeft (is?) een interessant verhaal, ongeacht herkomst, leeftijd, achtergrond of huidskleur.  Daarbij zijn alle verhalen evenveel waard,  even belangrijk – al wekken de media soms een andere indruk.  Punt is dat onze verhalen te vaak en te veel in ons blijven zitten.  En dat niet alleen wanneer we zeer oud geworden zijn.
Wat doen we ermee? Wat zou er gebeuren als er – binnen bepaalde kaders –  oprechte aandacht voor was? Als er met interesse werd geluisterd zonder oordeel of veroordeling, al was het maar een enkele keer ? Om een ‘vertel je verhaal’ programma in zijn algemeenheid vruchtbaar  te laten verlopen zou wel een  strakke afbakening in structuur en tijd nodig zijn. Plus  een gedisciplineerde  uitgevoering ervan.  Daarbij moet duidelijk zijn  dat het alleen om verhalen  gaat en niet om het zoeken van hulp bij zware problematiek. 

Het kunnen ventileren van wat je hebt meegemaakt is niet alleen nuttig, het is fijn en leuk.  Voor iedereen zou er een beetje ruimte komen. Dikke kans dat stress en eenzaamheid zouden verminderen. En dat de sfeer in het openbare leven zou verbeteren!  

AI

Er is de laatste tijd veel te doen over kunstmatige intelligentie. De kranten staan bol van artikelen over het thema. Jubelende stemmen  tegenover zorgwekkende, waarschuwende berichten. Sommigen voorspellen dat met de nieuwste ontwikkelingen de mensheid en zelfs de hele planeet ernstig gevaar lopen. Toppunt van commotie vormen de uitlatingen van AI pionier Geoffrey Hinton –  briljant Amerikaan en ex-werknemer bij Google. Begin mei uitte  hij in een interview met The New York Times  zijn bezorgdheid over de snelheid en richting waarin AI zich ontwikkelt, een ontwikkeling waaraan hij een cruciale bijdrage leverde.  Het ging nog verder: hij had spijt van zijn rol.  Spijt omdat hij vreest dat kunstmatige intelligentie kan worden misbruikt door kwaadwillende geesten.

In de medische wereld lijkt AI zegen en vooruitgang te brengen –  een enorm argument ten goede. (Precies zo ging het in de 16e eeuw toen de wetenschap ontstond en haar eerste vruchten konden worden geplukt door genezers en hun patiënten.  Ontwikkelingen en profijt op medisch gebied zijn door de eeuwen heen misschien wel de motor geweest voor ongebreideld onderzoek in het algemeen. Krachtiger promotie en rechtvaardiging van de wetenschap zijn niet denkbaar.)
Op tekstgebied inzake AI staan de zaken er anders voor. De introductie van Chat GPT zaait  naast lof  en hoge verwachtingen vooral ook angst, twijfel en wantrouwen. Waar gaat het naar toe met de menselijke geest? Zijn we nog wel van waarde? Nodig? Nuttig? Als machines beter kunnen denken dan wij, moeten we onszelf dan niet opnieuw gaan uitvinden? Als we  die kans nog krijgen !(De mogelijkheid dat AI ons niet alleen gaat overvleugelen maar zelfs gaat vernietigen wordt ook wel singulariteit genoemd). Hoe dan ook: onzeker lijkt ons lot.

In de bovenmatige aandacht en plaats die aan AI wordt toegekend zit een gedachte die wringt.  Alom – en zeker ook onder wetenschappers – is bekend dat de menselijke kennis zo ongeveer 5% van de totale werkelijkheid beslaat. Over de resterende 95 % weten we niets.  Kunstmatige intelligentie, tenslotte een menselijk product qua vinding maar ook qua voeding met data, is geboren uit die relatieve kennis en steunt daar dus op. Hoe zien we dat dan allemaal voor ons? Waar geloven we in? Waar kijken we naar?  Mogelijk schuilt het gevaar juist in deze blinde vlek die op een denkfout lijkt, op iets wat niet logisch is, niet klopt.  Want in hoeverre stopt (inderdaad) de ontwikkeling van de mensheid wanneer we het hierbij laten, wanneer we onze beperkte geest laten stollen in AI  en niet meer zelf actief en creatief verder willen zoeken en ontdekken?

Zoals bij veel voorgaande producten van technologische aard zien we ook bij AI weer het bekende patroon. Nieuwe vindingen worden klakkeloos omarmd en door de techindustrie onmiddellijk op de markt gebracht voordat mogelijke effecten en implicaties voor mens en aarde moreel, filosofisch of  praktisch grondig worden doordacht en gewogen.  Geen sprake van sturing of begrenzing. Pas achteraf wordt men wakker en roept men ach en wee. Dat gebeurde bij de komst van internet, bij sociale media en nu weer bij AI.  Maar springen op een rijdende trein gaat niet en dus is het modderen geblazen met wat nu eenmaal in het leven geroepen is.  Intussen wordt achter de schermen financieel garen gespind bij dit patroon en niet zo’n klein beetje ook. 

Waar staat de wetenschap eigenlijk in dit verhaal? Waar is zij mee bezig, welk doel heeft zij?  Gezien de situatie waarin de wereld zich bevindt moesten we haar na vijf eeuwen van totale vrijheid misschien  eens bevragen. Wat weten we als burgers bijvoorbeeld van de verbinding tussen wetenschap en markt? Hoe doorzichtig zijn de systemen die ons meer en meer bepalen en grip op ons krijgen? In ‘Het nieuwe moeten; vragen om cultuur’ wordt het zo gezegd:

‘Probleem van de wetenschap is  dat zij weliswaar veel tot stand heeft gebracht  maar dat zij zich nooit doelen  heeft gesteld.  Kennisvermeerdering was het streven. Maar de vraag  waartoe kennis moest dienen bleef buiten beeld.   Daarom is wetenschap  fundamenteel ongericht geweest in haar ontwikkeling.  Ja, zij moest natuurlijk nuttig zijn. Maar wat is nut? En voor wie?  Nut  is een vaag en subjectief begrip, voor velerlei uitleg vatbaar. Bovendien  is het als criterium  willekeurig toegepast. (………………………………)
Ernstiger is dat bij gebrek aan een bewust  gesteld doel onbewuste doelstellingen kansen  krijgen.  De geschiedenis van de wetenschap laat dat zelf zien. Gaandeweg is  iets naar voren  gekomen dat het oorspronkelijke verlangen om te weten heeft overstegen.  De drang om de werkelijkheid te beheersen en te manipuleren  kon vrij spel krijgen  omdat er geen kaders bestonden.  Geen idee dat de controle behield. Dit feit heeft   de wetenschap zélf kwetsbaar gemaakt. Manipuleerbaar soms.  Inzetbaar voor andere, politieke en/of  commerciële doeleinden’. 

De wetenschap lijkt in haar voortgang te zijn losgezongen van haar omgeving. Het ‘idee dat de controle behoudt’ zou dan ook wel eens buiten haarzelf kunnen liggen. Als de gemeenschap vooraf ging meedenken zouden andere onderzoeksvragen worden gesteld.  Urgente vragen: waarom gaat het niet goed met de wereld? Waarom worden kwesties maar niet opgelost en hoe kunnen we dat verbeteren?  Wat kunnen we doen aan de tirannie van het geld? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat  wat mensen echt voelen en zien veel meer in de wetenschap of politiek terecht komt? Etcetera. 
Werkbare scenario’s maken naar de toekomst toe. De geest levend houden. Wat willen we? Hoe  bereiken we dat? De vrijheid van onderzoek op zich hoeft door een dergelijke aanpak niet in gevaar te komen. 

Wetenschap terugbrengen in de schoot van de gemeenschap betekent niet  dat haar hart wordt aangetast maar dat  haar bezieling terug kan  keren.

Voorbij

Op Franse kerkhoven lees je wel eens een bordje met de tekst: tout passe, tout s’efface hors le souvenir.  Oftewel: alles gaat voorbij, alles verdwijnt buiten de herinnering. Hier staan feitelijk twee dingen. Twee fases bijeengenomen in één zin. Het mag duidelijk zijn dat de komma in de uitspraak staat voor een hele tijdsspanne. Met de twee zinsdelen– in één adem genoemd en uitgesproken –  is nogal wat tijd gemoeid. Zeker wanneer ze bij een graf geplaatst zijn.  Bij het specifieke overlijden van de persoon wordt niet alleen herinnerd aan het voorbij gegaan zijn van dit leven maar ook aan het voorbijgaan van ieders leven en van alles in het algemeen.  Daarnaast wordt vooruitgelopen op de vergetelheid.  
Dat het leven van een overledene pas echt voorbij is wanneer niemand zich de persoon meer kan herinneren of deze heeft meegemaakt, wordt wel vaker gezegd. We zeggen ‘de herinnering houdt iemand of iets levend’. Ons bestaan blijft geborgen in het bewustzijn van onze vrienden, familie of kennissen. Daarna is het echt over en sluiten.

Buiten de context van een overlijden zeggen de twee delen van de zin: alles gaat  niet alleen voorbij  maar is het op den duur ook. Uitgangspunt van  het gezegde is het menselijk bewustzijn en dit geeft natuurlijk wel  een beperking aan.  Buiten de directe herinnering of geheugen om kunnen dingen of resten van levens immers wel degelijk blijven en voortbestaan in de vorm van fysieke overblijfselen. De geschiedwetenschappers of archeologen weten daar alles van.  Om nog niet eens te spreken van de minder tastbare, immateriële invloed van alles wat er bestaat en gebeurt  op wat er na het ‘voorbij zijn’  komt. Maar dit terzijde.

Het woord ‘voorbij’ herbergt verschillende ervaringen en bewegingen van onze geest die niet alleen genuanceerd en boeiend zijn maar daarbij ook nog eens subtiel in elkaar overlopen.  Het  woordenboek geeft twee hoofdbetekenissen:  ‘aan de voorzijde langs iets en verder’ en ‘verder dan’.   Anders gezegd: soms kun je iets voorbij zien komen, als beweging dus, en  soms is iets voorbij gegaan en is het weg, gestold als een feit. Dan ligt het achter je en is het niet meer terug te halen.  
De eerste betekenis zou je kunnen omschrijven als ‘er komt iets voor jou langs waar je al of niet bij kunt zijn, in kunt stappen, deel aan kunt nemen’.  Een kans. ‘Ach, dat is langs mij heen gegaan’, hoor je iemand wel eens zeggen.  Dat is dan jammer, maar ook normaal. Je kunt toch niet alles in het leven! Soms hebben we iets  niet opgemerkt, zijn we onvoldoende alert geweest om datgene op te pikken wat op ons pad kwam of door iemand werd aangereikt. Datgene gaat dan wél verder.
Zo’n situatie kan natuurlijk ook gunstig uitpakken. Wanneer iemand net niet op tijd bij het vliegveld aankomt en de vlucht mist van een toestel dat gaat crashen, zal hij of zij verzuchten:  goddank is dit aan mij voorbij gegaan.

In onze omgang met ‘voorbij komen of gaan ’ liggen aspecten van lot, toeval, spiritualiteit maar ook van eigen keuzes.  We kunnen een feestje bewust aan ons voorbij laten gaan omdat we moe zijn. Of een schaal met lekkernijen die langs komt tijdens een borrel negeren omdat we aan de lijn willen doen. Ingrijpender is de situatie waarin een huwelijkskandidaat of potentiële partner onze weg kruist en wij dit niet voelen of zien. Hoe kunnen wij zoiets immers weten wanneer wij daarvoor niet open staan, met andere dingen bezig zijn of de persoon op het eerste gezicht niet leuk genoeg vinden? Een kwestie van wakker zijn of keuze. 

Op een precies moment dat wij nooit overzien  kantelt een ‘voorbij komen’ naar een ‘voorbij zijn’. Van iets wat open en dynamisch is en ons kansen geeft naar iets waar de beweging uit verdwenen is. Weg. Een statisch plaatje waarin we niet meer kunnen handelen. Die man of vrouw die het met jou zag zitten gaat heus verder en vindt vroeg of laat een ander.  Ook al krijg je op een goede dag spijt, het is echt voorbij.
Voorbij die goeie ouwe tijd. Voorbij het paard en wagen in de straat, de kolenkachel, de telefooncel op de hoek, het schrijven van papieren brieven. Voorbij de rust van avonden in de schemer zonder telefoon of internet. Rouwen om het voorbij zijn van de dingen is oké en hoort bij het leven –  als we maar nooit  vergeten om verder te gaan.  Altijd weer verder want zo zijn we ontworpen: als passanten.

We zijn van voorbijgaande aard.  Voorbijgangers in ons eigen leven. In levens van anderen.  In het leven.
Alleen het leven zelf  zal nooit voorbij gegaan zijn.

Prikkels

Als iets de tegenwoordige tijd kenmerkt, is het wel een extreem aanbod van prikkels. Fysiek en online worden we dagelijks gebombardeerd met zintuigelijke informatie die deels zinvol of interessant voor ons is maar vaak ook volstrekt overbodig of vervelend. Noem het  ruis die stoort. Het leven is behoorlijk vermoeiend geworden voor wie onbevangen openstaat voor de buitenwereld en daar via  reclame, social media, smartphone, televisie of bijvoorbeeld ook de snelweg met zijn woud aan verkeersborden en billboards een bulk aan indrukken moet zien te filteren en te verwerken. De gigantische aantallen burn-out gevallen worden lang niet altijd in verband gebracht met deze werkelijkheid – vermoedelijk ten onrechte.  Immers, hoe gaan wij om met een continu teveel aan prikkels? Beschikken wij over een natuurlijk vermogen om te filteren  en te focussen op wat voor ons bruikbaar, prettig of betekenisvol is of is daar meer voor nodig?

Dat er (in toenemende mate?) groepen mensen zijn die ernstige moeite hebben met de drukke werkelijkheid – en dat zij daarin ook worden gezien en erkend – mag blijken uit  enkele opmerkelijke initiatieven die het afgelopen jaar de pers haalden.  Zo heeft de Koninklijke Schouwburg in Den Haag een permanente ‘rustruimte’ geopend voor mensen die gevoelig zijn voor prikkels en die daar zich elk moment voor, tijdens (!) of na de voorstelling kunnen terugtrekken. Andere instellingen bieden prikkelarm cultuurbezoek aan voor een brede doelgroep: mensen met autisme, niet-aangeboren hersenletsel, een burn-out, depressie etc. Prikkelarm, dat wil zeggen rustig of in een rustig tempo. In Frankrijk kan je in bepaalde mega winkelcentra het bijzondere verschijnsel tegenkomen van l’heure silencieuse: een uur midden op de dag waarop geluid en licht worden gedimd ten behoeve van klanten met autisme of ‘anderen die een rustige atmosfeer verkiezen’.
Je kunt je afvragen of dergelijke initiatieven  de oplossing vormen  voor de ontstane situatie. Aardig is het wel, zeker ook qua ontwikkeling van denken.  

Ging het bovenstaande over zuiver zintuiglijke prikkels, er is meer wat er zoal bij een mens kan binnenkomen.  Zo kan het  bijvoorbeeld gebeuren dat je  op intuïtieve wijze (‘halfzintuiglijk’)  zaken van anderen oppakt. Als je hier goed mee om kan gaan: prima. Als je er last van ondervindt, zal je moeten kijken hoe je je  openheid  voor de buitenwereld beter  kunt organiseren. Voor alle vormen van gevoeligheid –  tot en met de buitenzintuiglijke of paranormale – geldt de vraag: kan je er goed mee omgaan  of ervaar je het als een probleem? Wanneer je indrukken die jou bereiken als negatief ervaart  of überhaupt die input niet wilt, is het zaak te werken aan weerbaarheid, grenzen en profilering van jezelf. Dit vraagt om enig zelfonderzoek.  

Aan de basis van genoemde kwestie ligt het feit dat er iets gebeurt wat je niet wilt.  Als je dit wilt veranderen, kun je jezelf in de eerste plaats oefenen door  nee te leren zeggen als je iets niet wilt in je dagelijkse bestaan. Kom op vriendelijke maar kordate wijze voor jezelf op en spreek je uit!  Als je last hebt van teveel informatie van anderen kan je bovendien onderzoeken of je in het algemeen je openheid voor informatie niet wat kunt terugbrengen (je omgang met social media bijvoorbeeld of met andere media zoals de tv). Let op de mate van je nieuwsgierigheid!  
Omdat alle vormen van gevoeligheid samenhangen met verbondenheid, kan je jezelf ondervragen op dit punt: waarom ben ik zo diep en automatisch verbonden met en betrokken bij iedereen? Zou het misschien te maken kunnen hebben met iets in mijzelf dat ik  op zou moeten lossen (denk aan los kunnen laten, een zelfstandig individu durven zijn etc)? Als te grote verbondenheid met anderen leidt tot een te grote openheid waar je last van hebt, zal je moeten werken aan meer balans. Misschien moet je wel opener naar binnen worden? Meer oprechte aandacht geven aan de mens die jij bent, aan wat er echt  in jezelf omgaat aan behoeftes, talenten, onzekerheden? Goed contact met je innerlijke leven in alle opzichten  is cruciaal. Wanneer je bijvoorbeeld niet naar je verdriet kunt kijken maar het verdringt, kan dat juist een stukje onbewuste lading zijn waarmee de buitenwereld resoneert….

Behalve door op deze wijze met jezelf te werken  kan het nuttig zijn de aard van je gevoeligheid te onderzoeken . Als je regelmatig indrukken of beelden van anderen langs buitenzintuiglijke weg binnenkrijgt, kan dat ook wijzen op een bijzondere  gave die je hebt of die zich aan het ontwikkelen is. In dat geval vraagt de situatie om een bewustwording hiervan. Dat is in principe voldoende. Van hieruit  ben je vrij om te beslissen  of je er iets gerichts mee gaat doen. Het zal voor ieder persoonlijk zijn en mede afhankelijk van de levensomstandigheden in hoeverre de drive om te helpen – de kern van paranormaliteit – vraagt om (enige) structuur. Feit is dat de keuze daarvoor soms in niet onbelangrijke mate kan bijdragen aan een persoonlijke balans.