Amsterdam: lente
Dat de wind om een hoek bij ons binnenwaait
jouw of mijn haar/zijn gezicht in een flits
scheef en geurig als de hyacinten,
wild als schuim in een glas of een stoel die van het lachen
is omgevallen, geraas tegen gevels in de lucht,
trams en het vrolijke gerinkel en yes
het draaiorgel is terug, het is er nog, de twinkeling
van eindeloze ogen, ons hart dat gretig overslaat –
jij valt in mijn dromen en mijn beelden, wij vallen
in ons en zomaar stil
met koppen barstensvol van vreugde
die geen kant op wil –
een ziel die springt,
het niet kan geloven.
Kom blijf met mij in dit verhaal en vul met mij
de loze dagen voor ze verleden zijn.
verbinden
verbinden is
een lijntje gooien,
een streep waarlangs
het licht kan gaan
terra incognita
het is niet genoeg om aardig te zijn
er moet ook iets van het luchtruim komen,
iets waar meer in past dan de dingen alleen
iets groters dan de paddestoelen,
iets scherpers dan pose en schone schijn,
iets wat buitelen kan en fel wil kleuren
een schaterlach door de zwaarte heen
iets fels, iets onweerstaanbaar krachtigs
van hoog van ver van buiten hier, iets
wat in lichtjaren wil komen en dier
en planten kan verstaan en wezens van pijn
kan injecteren met zicht of tenminste
signaal wil zijn –
we komen er niet door klein te blijven,
te stinken in een zompig bed
te dumpen, dwalen, donderschrijven
de klok moet eindeloos verzet
naar meer –
naar uren en tijden van stralend goud
naar flarden zon die bij ons blijven
zodat wij in de wolken zijn en weten
hoe een hart te schrijven
naar stilte die moet willen komen
van waar? van daar!
van stof dat waait, een luchtbrug
tussen de planeten
op weg naar ons en ons vergeten
dat wij van aarde zijn