Gezien

Wie niet weg is, is gezien –  ik kom! Iedereen die wel eens verstoppertje heeft gespeeld, kent de woorden die worden uitgeroepen door de zoeker wanneer deze de ogen opent en scherp speurend de omgeving begint af te tasten : het ‘ik’ langgerekt en op hoge toon, het ‘kom’ iets lager en korter. In dit spelletje krijgt ‘gezien’ een beetje de betekenis van ‘betrapt’, maar de essentie van waar het om draait bij gezien worden kan niet mooier worden vormgegeven.  

Wanneer we op een mooie zomeravond langs een boulevard flaneren of in de pauze van een toneelstuk, film of concert door de gangen van een gebouw lopen, zijn we openlijk tevoorschijn gekomen. Er is sprake van fysiek  ‘zien en gezien worden’. Niet voor niets trekken we voor deze gelegenheden meestal iets aardigs aan waarin we gezien willen worden.  Of  in ieder geval niet iets  waarin we niet gezien willen worden… In dergelijke  situaties  is er sprake van gelijke posities tussen ziende en geziene persoon en dat is leuk en spannend genoeg.
Een fractie anders ligt het wanneer jij het bent die aan een druk bezet terras voorbijwandelt. Er zijn veel ogen die jou rustig kunnen bekijken, terwijl jij tijd en gelegenheid mist om gericht te kijken naar specifieke personen. Je bent met andere woorden meer gezien dan dat je zelf kunt zien en dat kan soms best een kwetsbaar gevoel oproepen. (Hier past ook de opmerking dat wij onszelf fysiek nooit geheel in al onze bewegingen en bijvoorbeeld van achteren kunnen waarnemen zoals anderen dat wel kunnen.)
Hoe leuk is ‘gezien zijn’ in het algemeen gesproken? Het hangt er helemaal van af.

Er bestaan nogal wat uitdrukkingen waarin de wisselwerking tussen zien en gezien worden wordt aangestipt. Daarbij is soms sprake van regelrechte emoties en oprechte pijn. In psychologische, maar ook sociale zin. Uit  ‘ze zien mij niet staan’ klinkt regelrechte frustratie. Het onbelangrijk worden gevonden, genegeerd zijn, niet interessant etc. is een moeilijk te beschrijven verdriet waar heel veel mensen mee kampen. Zeker in deze tijd is aandacht – wat zo ongeveer hetzelfde is als gezien worden – een fel begeerd goed. Internet biedt hier weliswaar mogelijkheden, maar tegelijk ook weer hevige, nieuwe teleurstellingen.
Bij de mate waarin je gezien wilt worden speelt natuurlijk altijd mee in hoeverre en waarin  je jezelf láát zien. Wanneer je je verschuilt achter een dikke boom of een muurtje kan niemand je gemakkelijk vinden: zoals dat bij verstoppertje spelen ook gaat. Omgekeerd kun je proberen ongemerkt weg te komen wanneer je uit bent op rust of grote privay.  
Grappig is de uitdrukking ‘mij niet gezien’. Deze betekent niet dat ik niet gezien ben, maar dat iets helemaal niets voor mij is. Dat ik er dus niets in zie.  

Graag geziene gasten zijn doorgaans mensen die óf erg gezellig en boeiend zijn, óf in sociale zin belangrijk. Van aanzien. In het laatste geval gaat het om mensen die je graag wílt gaan zien omdat ze op voorhand een zekere naam of reputatie  bij jou hebben. Of je ze life ook daadwerkelijk graag ziet, moet je nog maar afwachten…

‘Gezien’ kan slaan op mensen, maar ook op afzonderlijke dingen. Op iets. Bij het onderzoek na  een ongeluk of misdaad wordt altijd gevraagd: wie heeft er iets gezien? Het gaat dan om fysieke omstandigheden, verdachte personen, geluiden of bewegingen. In bedrijven, organisaties  of scholen kan van werknemers gevraagd worden een krabbel te zetten onder stukken die men geacht wordt te lezen: ‘gezien’.  Maar ook op het terrein van iets al of niet zien  kunnen emoties om de hoek komen kijken. ‘Heb je niet gezien dat ik de keuken in jouw afwezigheid heb schoongemaakt?’ ‘Dat ik die blinde vrouw heb helpen oversteken?’ Dat ik vriendelijk heb gesproken met de man die mij beledigd heeft?  Ook in daden en handelingen willen we graag gezien worden! Zo niet, dan kan een gevoel van miskenning of leegte de kop op steken. (Overigens kent het Swahili met betrekking tot dat ‘iets zien’ een prachtig  wijs woord: ‘Laat iets wat je gezien hebt nooit verdringen door iets wat je hebt gehoord’. Door iets te zien bevestig en bekrachtig je iets.)   

Een beroemde passage uit de Nederlandse literatuur luidt: ‘Het is gezien, het is niet onopgemerkt gebleven’. Het betreft de voorlaatste zin uit de roman ‘De Avonden’ van Gerard Reve waarin de ervaringen en gevoelens van de opgroeiende  Frits van Egters worden beschreven.  De zin is een gevleugelde uitdrukking geworden en kan op twee manieren worden uitgelegd. De hoofdpersoon heeft gezien en opgemerkt  hoe deprimerend zijn omgeving was. Maar er kan ook bedoeld zijn dat God steeds toekijkt en alles ziet.  Gezien (!) de geloofsovertuiging van Reve is het laatste niet onwaarschijnlijk. Deze interpretatie zou  het thema ‘gezien worden’  naar een hoger, spiritueel niveau tillen en troost bieden aan al diegenen die weliswaar niet door hun medemensen (in iets) worden gezien, maar altijd wel degelijk door een Hogere Instantie.

Helpen

Veel mensen hebben een helper in zich. Deze uit zich dikwijls in het concreet bijstaan van anderen maar is meer dan dat. Helper zijn is een grondhouding. Een open staan voor de noden van anderen. Een bereid zijn deze toe te laten, ernaar te luisteren.
Helpen kan aangeboren zijn: het zit dan bijvoorbeeld in je karakter of maakt, meer spiritueel, deel uit van je bestemming. Een houding van helpen ontstaat echter ook dikwijls in iemands jeugd. Veel mensen worden geboren bij ouders of verzorgers die dusdanige problemen hebben dat hun kinderen al vroeg moeten helpen, in praktische of psychische zin. Vaak gebeurt dit niet bewust, maar bij de jongeren ontstaat dan een wezenlijke bezorgdheid om en zorg voor de ouderen omdat deze het leven niet  of niet goed aan kunnen. Helpen wordt dan een patroon.

Hoe dan ook is helpen een diepmenselijke en positieve houding die voortkomt uit een gevoel van verbondenheid. Helpen gaat over samen en geven, in tegenstelling tot zelf, tegenover en nemen. Als de helper in je sterk ontwikkeld is, kan het soms moeilijk zijn om het evenwicht te bewaren in je contact met de buitenwereld. Ook is het niet altijd eenvoudig je grenzen in het oog te houden – grenzen die er sowieso zijn om de eenvoudige reden dat je mens bent! De helper in je komt dan in conflict met de allergrootste verantwoordelijkheid die er bestaat: op jezelf te moeten passen en daartoe de juiste keuzes in het leven te moeten maken. Niemand is ermee geholpen als jíj omvalt…

Ongeacht de herkomst van de helper in jezelf is het belangrijk om te kijken naar de manier waarop deze eigenschap functioneert binnen je persoonlijkheid. Moet je altijd, overal, iedereen helpen? Ontkom  je daar niet aan  voor jezelf? In het geding lijkt dan je vrijheid, de vrijheid van keuze en wil. Als je neiging tot helpen iets dwangmatigs krijgt, is alertheid geboden. De kans is dan immers groot dat deze houding iets met jezelf te maken heeft. Iets waar je beter eens naar kunt kijken.
Is je hulpinstelling  bijvoorbeeld  gelinkt aan een gemis in jezelf, aan een uit de weg willen gaan van (iets in) jezelf, aan een honger naar waardering?  Enzovoort. Wanneer je helpen net zo vanzelfsprekend vindt als het zelf niet geholpen zijn/worden, is het tijd voor pas op de plaats. Dit leren doorzien van je projecties –  dat neerkomt op het onder ogen zien van je eigen diepste behoeftes –  doet niets af aan je goede intenties. Het kan zowel je kracht als je bewustzijn vergroten.

Al staat je leven nog zo in het teken van helpen, het is in ieders belang dat je je hulp bewust leert inzetten, doseren en terugnemen als dat nodig is.  De vragen ‘moet, wil, mag en kan ik helpen’? zijn daarbij cruciaal.
Van wie m o e t  ik eigenlijk helpen? Van mijzelf of van de (omgeving van de) hulpbehoevende? Het kan ook de situatie zijn die dwingt: natuurlijk spring ik een peuter achterna die in het water valt…. W i l  ik wel helpen? Motivatie telt zwaar : hulp geven zonder dat je daar helemaal achter staat kan op den duur uitputtend werken.  Vanuit het hart werken geeft de meeste energie. Kan ik ervan op aan dat ik zelf voldoende word gevoed door wie of wat dan ook?  M a g  ik  wel helpen? Soms moet je iets láten en is  hulp minder gewenst:  kleine kinderen zijn er bijvoorbeeld bij gebaat dat ze tot op zekere hoogte aanmodderen en door schade en schande wijzer worden… Op de vraag of je ergens in mag stappen kun je behalve met je verstand ook in je gevoel een antwoord krijgen in de vorm van al of geen innerlijke toestemming (‘groen licht’).

Als je huisgenoten ziek zijn en jouw verzorging nodig hebben, de was zich metershoog opstapelt, het dak lekt en je een beginnende keelontsteking krijgt, ga je dan je buurvrouw helpen met een relatieprobleem?  Een dergelijk voorbeeld roept de praktische vraag op (die soms buitengewoon moeilijk kan wezen! ) : k a n  ik wel helpen? Zijn mijn grenzen al niet bereikt?   Behalve omstandigheden spelen hier puur persoonlijke kwesties die om zelfkennis vragen.  Ligt de juiste hulp in mijn vermogen, heb ik  hier de geschikte eigenschappen voor? En hoe kan ik weten hoe mijn hulp eruit moet zien? Vaak hebben wij zo onze eigen ideeën, maar missen we het grotere plaatje.
Wanneer we anderen besluiten te helpen , moeten we bedacht zijn op onze manier van inleven.  In hoeverre stellen we de situatie van de ander(en) mentaal ‘vreselijk’ voor, handelen we daarnaar maar ervaart de persoon dat zelf toch anders? Helemaal weten kan je zoiets natuurlijk nooit, maar af en toe polsen of vragen  en goed waarnemen kan wederzijds verhelderend en versterkend werken.

Tot slot. Bij min of meer langdurige hulp is het raadzaam om voor jezelf een doel te stellen. Wat wil je met je hulp bereiken? Is het voor jou duidelijk wanneer je hulp niet meer nodig is en ben je dan bereid en in staat deze bewust terug te trekken? Soms helpen we een ander goed door hem of haar een cruciale tip te geven of te verwijzen naar een of andere plek of instantie.

Het krachtigst van al zijn we – waar dan ook –  helpend met een open houding en luisterend oor…

Wolken

Wolken vormen een natuurlijk, verbazingwekkend en tegelijk uiterst leerzaam fenomeen.  We ervaren ze in de eerste plaats zintuiglijk. Zeker in onze noordelijke streken is de aanwezigheid van  wolken uiterst bepalend. Iedere dag opnieuw houden ze ons bezig,  waarschijnlijk veel meer dan wij denken of vermoeden.  Onze relatie tot wolken vraagt én geeft energie.
Energie geven ze bovenal door hun schoonheid.  Wie de rust neemt om met aandacht naar boven te kijken, ziet in de lucht allerlei wonderlijks passeren en gebeuren. De meest subtiele tinten en  kleurovergangen;  spierwit, loodgrijs, inktzwart, bloedrood zoals bij  een zonsondergang boven zee. Bewegingen en verschuivingen. Soms duidelijk waarneembaar, gejaagd, soms ook zo dat je stilstand lijkt waar te nemen en even later moet constateren: hé, de boel is toch verplaatst.
De contrasten licht/donker en de wisselende snelheid van de bewegingen zijn fascinerend genoeg.  Maar dan de vormen! Een leuk spel is het om te proberen in wolkenvormen iets herkenbaars te zien. ‘Wat zie jij in die wolk?’ Een bloem, een hoofd, een vogelbek, een dier, een hart enzovoort. Maar let op. Je kans is zomaar voorbij.  In no time  brokkelt de vorm weer af, drijft weg in vormloosheid of in iets anders. Zo snel als de vorm van een wolk kan veranderen, zo snel gaat het met haar kleur. Om die reden moet je altijd snel handelen als je het mooiste plaatje op een foto wilt vangen, bijvoorbeeld bij naderend onweer wanneer het loodzwart en het (valse) licht van de zon elkaar treffen.

Wat zijn wolken eigenlijk? Volgens het woordenboek van Van Dale is een wolk: ‘een zichtbare massa van zwevende zeer kleine waterdruppeltjes of ijskristallen in de atmosfeer die kan overgaan in regen, sneeuw of hagel.’ De beschrijving raakt aan het gebied van de metereologie. Deze wetenschappelijke manier van kijken, levert een hele inventarisatie van soorten wolken op. Zo zijn er hoge wolken, middelhoge wolken, verticaal ontwikkelde wolken en lage wolken.  Deze zijn weer verder onder te verdelen in  soorten die herkenbaar zijn aan hun specifieke vorm (bijvoorbeeld ‘schapenwolkjes’). Weerkundigen in tv-journaals geven hier soms uitleg over.  

Een Chinees spreekwoord zegt: ‘Wie achter elke wolk een regenbui vermoedt, gaat nooit op reis.’ Het brengt ons op de vraag hoe welkom wolken eigenijk zijn – ongeacht hun schoonheid. Uiteraard verschilt dit per streek of continent maar wanneer we ons beperken tot ons eigen land kunnen we wel zeggen dat wolken ons eerder niet dan wel welkom zijn. Een strakblauwe hemel, wie wordt daar als Nederlander of Noord-Europeaan  niet blij van en hoe zeldzaam overkomt ons zoiets? Wolken aan het firmament betekenen altijd vermindering van licht, maar vertegenwoordigen voor ons ook een latente dreiging : gaat het straks misschien regenen? Alweer?! Opnieuw?! Op dit punt zijn we buitengewoon ervaringsdeskundig geworden…
Al kennen we de uitdrukking ‘na regen komt zonneschijn ’ en kunnen we als vliegtuigpassagiers constateren dat boven elk wolkendek de zon altijd en triomfantelijk heer en meester is  – wolken vormen in onze streken al gauw een bron van zorg of erger:  te weinig licht kan ’s winters leiden tot heuse depressies.
Op andere momenten zijn wolken wel degelijk welkom, zelfs bij ons. In een periode van langdurige droogte zijn boeren er blij mee. Zeker met de huidige klimaatveranderingen  kunnen wolken in de zomer heerlijk zijn en momenten van verkoeling bieden. Wie kent het niet, dat overdrijvende wolkje dat jou inhaalt wanneer je op een snikheet landweggetje loopt en je verrast met haar overvliegende schaduw?    

De gemengde gevoelens die we voor wolken hebben, komen op aardige wijze terug in de taal. Daar gebruiken we  het woord ‘wolk’ immers ook symbolisch en heeft het soms een positieve betekenis en soms een negatieve of zorgelijke. ‘Donkere wolken pakken zich samen’  en ‘er is geen wolkje/vuiltje aan de lucht (alles is oké) ’ geven aan dat wolken niet fijn zijn. Tegelijkertijd  zeggen we ook: ‘in de wolken zijn, met zijn hoofd in de wolken lopen’ wanneer iemand dolgelukkig is. Mogelijk  zijn deze uitdrukkingen ontstaan omdat wolken zich  hoe dan ook dichter bij de  hemel bevinden dan wij in ons gewone, dagelijkse leven? Ze hangen in ieder geval hoger, vandaar dat wij ook ‘uit de wolken kunnen vallen’ oftewel plotseling ontnuchterd kunnen worden . Positief bij uitstek is ook het gezegde  ‘een wolk van een meid of een wolk van een baby’.
Een neutrale betekenis van  ‘wolk’ is die van hoeveelheid, massa. Deze vinden we bijvoorbeeld terug in stofwolk of ‘een wolkje melk in de thee’.   

Kijkend naar wolken kunnen we ook dieper gaan en het schouwspel toepassen op ons leven, onze geest.  Het voorbijdrijven van de vormen, het voortdurend overgaan van het ene in het andere, maar ook het oplossen van een heel wolkendek en dat alles met wisselende snelheid: hoezeer lijkt het niet op onze ervaringen van alles wat er voortdurend met ons of om ons heen gebeurt? Je kunt hoop putten uit wolken omdat je ziet dat alles voorbijgaat, voorbij zal gaan. Maar door wolken kun je ook weten dat niets – dus ook het mooiste niet –  zal blijven in de vorm die je wenst.
Wolken zijn een uitdrukking van transformatie en het is aan jezelf hoe je dit kunt laten resoneren met je bewustzijn en je bereidheid om mee te gaan met verandering.

Echt

Wat is echt? Wat is nep? Deze vragen bepalen in toenemende mate het openbare leven. Echt staat voor ‘iets is wat het is, zoals het zich aan je voordoet’. Van echt kun je op aan. Nep wil zeggen ‘iets is niet wat het lijkt te zijn of wat jij denkt dat het is’. Nep heeft te maken met namaak, met iets gekunstelds. Iets dubbels. Zijn die bloemen echt? Je voelt eraan, ruikt misschien. Nee. Je kijkt nog eens scherper. Die bloemen zijn van zijde, of erger nog van plastic. Wat gek! Ze zien er zo prachtig uit! Een vaag gevoel van gefopt zijn bekruipt je. Teleurstelling. Ook in jezelf: hoe kon je zo dom zijn? Je had toch kunnen weten dat perfecte bloemen niet bestaan? Heel subtiel is er iets in je vertrouwen geraakt, in je onbevangenheid. Maar zulke kwetsbare sensaties duw je maar al te graag weg. Als je je er al bewust van bent. Wat je zo goed als zeker meeneemt van een dergelijke ervaring is een speciale antenne. Pas op! Wees erop  bedacht jij je in je waarneming vergist.
Nu kun je in zijn algemeenheid zeggen dat het normaal is – en dus niet erg – dat we ons met enige regelmaat in onze waarnemingen  vergissen.  Afhankelijk van onze geschiedenis, ons karakter en onze levenshouding willen we de dingen en mensen immers mooier (of juist lelijker) zien dan ze zijn.  Waarnemingen zijn altijd gekleurd.  Dit feit staat los van de vraag hoe we persoonlijk en als samenleving met het begrip ‘echt’ omgaan.

Echt is een complex woord, met diverse gevoelsbetekenissen. Het zegt iets én het roept iets in ons op. Het slaat als het ware een verbinding tussen iets of iemand en de waarnemer. Een goede manier om echtheid te ervaren is de omgang met peuters. Alles in heel kleine kinderen is echt. Hun boosheid, verdriet, blijdschap en pijn. Je kunt het zien aan hun lichaamstaal en het lezen in hun ogen. Mensjes in de dop zijn uit één stuk. Puur. (Zelfs in hun listen om de aandacht van hun opvoeders te krijgen zijn ze echt – als ze ermee door de mand vallen, zullen ze niet zelden gaan lachen: haha, ik heb mijn doel bereikt.)|
Echtheid betekent niet: volledig mooi of goed. Het betekent in de waarheid staan van hoe het is. Leuk of niet leuk. Het betekent zonder berekening, dubbele bodem of verborgen agenda zijn.

In het sociale leven heerst onnoemelijk veel onechtheid. Op internet en daarbuiten. We doen ons overal en voortdurend mooier voor dan we zijn of dan we ons voelen omdat dat het minst kwetsbaar is. We vieren met z’n allen de schone schijn als oppergodin van ons leven. In een enorme kramp wentelen we ons in een niet aflatend ‘alles goed?’ ‘Ja hoor prima, met jou ook?’ Het liefst breien we aan zo’n vluchtige ontmoeting  nog even kort een succesverhaal vast. Om ons vervolgens diep geschokt te tonen wanneer er weer ergens  iemand ‘totaal onverwacht’ uit het leven is gestapt.  (Hier past het verhaal van de oude tante, die in een familie op verjaardagen altijd even naar de keuken liep en aan de daar aanwezige gastvrouw of puber vroeg: ‘en hoe gaat het nou e c h t met jou?’ Pas díe vraag zet het sein op veilig: zeg maar wat je op je hart hebt – ook al is dat niet mooi, verdrietig, zorgelijk enz.)

In de zestiger jaren van de vorige eeuw zong Ria Valk haar immens populaire liedje: ‘Hou je echt nog van mij Rocking Billy?’ Ze twijfelt aan de gevoelens van haar vriend  omdat deze  naar Amerika vertrok zonder nog iets van zich te laten horen. Een universele reactie en koppeling van twee zaken die eigenlijk niet met elkaar te maken hebben!
In liefdesaangelegenheden verbinden we echte gevoelens al gauw met daaruit automatisch volgend gedrag en handelingen, tot zelfs een vaste verbintenis en huwelijk aan toe (‘in de echt treden’ is een wat oudere uitdrukking voor trouwen!). We verwachten dat echte gevoelens verplichtend zijn of, omgekeerd, dat bepaald gedrag echte gevoelens moet bewijzen.  Begrijpelijk maar helaas niet zelden leidend tot grote drama’s of tragiek.
Gevoel is gevoel  en ondanks echte gevoelens kunnen keuzes in het leven soms toch neerkomen op beslissingen die aan die gevoelens geen vorm kunnen geven. ‘Houd je echt van mij?’ ‘Ja, mijn gevoelens voor jou zijn echt. Maar…mijn bestemming ligt in het klooster.’

Echtheid wordt in onze beleving al gauw verbonden met betrouwbaarheid, houvast  en zekerheid. Maar de grondbetekenis van het woord  ligt in de duidelijkheid  van iets of iemand. In de psychologie van ons als individu betekent dit dat wij innerlijk houvast en zekerheid kunnen opbouwen door voor onszelf echt proberen te zijn, namelijk te zijn wie wij zijn,  met alles erop en eraan, zonder zelfveroordeling. Wanneer het ons collectief zou lukken om vaker ‘nee’ te zeggen tegen de schone schijn – zowel naar buiten toe als voor onszelf – zou het zomaar kunnen dat we als bijvangst een grotere weerbaarheid oogsten  in onze confrontatie  met nepnieuws en alles wat zich onecht aan ons vertoont.

Flexibiliteit

Flexibiliteit, soepelheid, souplesse: drie woorden die uitdrukking geven aan eenzelfde idee dat draait om beweeglijkheid. Om iets wat tegenovergesteld is aan star, aan al te vast.  Flexwerken bijvoorbeeld staat voor werken op een manier en tijd die betrokken  partijen het beste uitkomt of past. Een variërend patroon dus.  Soepelheid roept bij sommigen misschien in eerste instantie  de gedachte op aan iets fysieks, aan lenigheid, terwijl  souplesse meestal met de psyche wordt geassocieerd.

Wanneer we het lichamelijke aspect even buiten beschouwing laten, kunnen we zeggen dat souplesse plaatsvindt op de volgende niveaus: het niveau van het denken, dat van het spreken en schrijven en op dat van het  handelen.  Het is zinvol om deze gebieden te onderscheiden omdat ze niet precies gelijk hoeven te lopen.  Een voorbeeld.  Je kunt souplesse tonen door je gedrag voor de lieve vrede bij te stellen of te wijzigen zonder dat je je vaststaande mening over betreffende situatie verandert. Het lijkt erop dat sommige mensen van nature soepeler oftewel ‘gemakkelijker’ dan anderen zijn. Wellicht spelen genen hier een rol , maar ervaringen uit de eerste levensjaren zijn zeker zo bepalend.   
Wat is eigenlijk het nut van soepel (kunnen) zijn? Is er altijd een noodzaak? En zo ja, tot hoe ver gaat die?  Is een leven zonder souplesse mogelijk?

Soepelheid in de zin van meebewegen met verandering, omstandigheden of met het lot is niet alleen nodig, het is onmisbaar bij alle vormen van samenleven, samenwonen of samenwerken in het algemeen. Het moeilijke en tegelijk interessante aan het verschijnsel is dat er voor ieder mens in elke situatie  – ongeacht zijn of haar aanleg of karakter – behalve een uitdaging ook altijd een grens verborgen zit in het flexibel zijn. Een moment dat men voelt:  stop. Hier kan, moet of ga ik niet verder. 
In de noodzaak van het meebuigen, meebewegen zit een opdracht verpakt. Je zou kunnen zeggen: een tweede noodzaak.   Souplesse kan namelijk nooit betekenen dat je jezelf ernstig beschadigt of erger nog:  kwijtraakt en verliest. Kennelijk vraagt zij om een bijkomend,  specifiek vermogen. Zij vraagt erom goed verankerd te zijn in wie je bent. Net als riet of koren dat wuift in de wind om daarna weer overeind te veren, is het de bedoeling dat je als mens in al je meebewegen uiteindelijk terugkomt bij jezelf.  Bij het gevoel thuis te zijn in het lichaam en de persoon die jij  bent.  Een hele kunst!  

Souplesse bevat nog op een andere manier een kantelpunt: het punt waar het persoonlijke overgaat in politiek.  Je kunt soepel meebewegen met omstandigheden, met wetten en regels die je worden opgelegd, bijvoorbeeld door ze te begrijpen en te aanvaarden (soms te ‘slikken’). Maar er kan ook een  moment komen dat je weet: stop,  nu moet er actie worden ondernomen! Individueel of collectief.  Soepelheid mag nooit verzanden in pure lijdzaamheid die alle vitaliteit en elan uit mensen wegzuigt.

Een verhaal apart is ons vermogen om souplesse op te brengen in de omgang met ons lot. Het hangt er natuurlijk van af welk lot je is beschoren. Hoe gemakkelijk is het niet om soepel te staan tegenover welzijn, gezondheid en geluk in je leven! Maar wanneer jouw plannen niet willen lukken, gedwarsboomd worden door wie of wat dan ook : hoe zou je dan niet verbitterd kunnen raken? Boos op wat jou overkomt? Naarmate dit gevoel heviger is, loopt je vermogen om soepel te blijven  meer gevaar. Je kunt bang worden of onzeker en  je vast gaan houden aan bepaalde gewoontes of denkbeelden die je een gevoel geven van controle over je leven. Veel mensen zitten op die manier gevangen in patronen of neuroses die uit pijn of frustratie zijn ontstaan. Ze zijn vastgeroest, zeggen we dan. Weg soepelheid!

Een verhaal apart is ons vermogen om souplesse op te brengen in de omgang met ons lot. Het hangt er natuurlijk van af welk lot je is beschoren. Hoe gemakkelijk is het niet om soepel te staan tegenover welzijn, gezondheid en geluk in je leven! Maar wanneer jouw plannen niet willen lukken, gedwarsboomd worden door wie of wat dan ook : hoe zou je dan niet verbitterd kunnen raken? Boos op wat jou overkomt? Naarmate dit gevoel heviger is, loopt je vermogen om soepel te blijven  meer gevaar. Je kunt bang worden of onzeker en  je vast gaan houden aan bepaalde gewoontes of denkbeelden die je een gevoel geven van controle over je leven. Veel mensen zitten op die manier gevangen in patronen of neuroses die uit pijn of frustratie zijn ontstaan. Ze zijn vastgeroest, zeggen we dan. Weg soepelheid!

In deze tijd waarin  zekerheden wereldwijd  in hoog tempo verdampen, zien we een tendens van onwrikbare standpunten, van krampachtig vasthouden aan tradities, aan een terugkeer naar vroeger en het eigene, van nationalisme alom –  Al deze fenomenen hebben weinig van doen met souplesse. Kunnen we eenvoudigweg niet goed meer meebewegen met zoveel ontworteling en is voor velen het ‘stop!’ bereikt?
Ergens begint de openbare ruimte meer en meer overeenkomst te vertonen met een lichaam dat vast zit. Stijve gewrichten, onvermogen om een draai te maken, pijnlijke spieren waar je maar voelt of tast, tot verlamming aan toe. Het vloeiende aspect dat ‘soepel’ in zich heeft lijkt in ernstige mate op te drogen.

Hoe  verder? De crux van flexibiliteit is dat je er iets mee kunt doen.  Je kunt er voor vechten, haar bewaken. Je kunt bijvoorbeeld beginnen je voor te nemen flexibel(er) te zijn.  Je daarin te oefenen.    Soepelheid komt er blijkbaar niet vanzelf.  Niet individueel (meestal) en niet in een samenleving. Je oefenen in het herzien van vastgeroeste meningen of oordelen, in het veranderen van koers, van een stukje zelfbeeld dat je je te mooi had voorgesteld. Jezelf voornemen je in een ander te verplaatsen en open te staan voor een ander gelijk: alleen en collectief. Het zijn allemaal elementen uit een trainingsprogramma dat zo goed als zeker heel veel zal opleveren. Zowel geestelijk als lichamelijk als in de algemene beleving van ruimte en energie!

Slapen

Sommige mensen slapen hun leven lang als rozen,  zelfs wanneer er in hun bestaan problemen zijn. Anderen kennen het fenomeen van de slapeloosheid – het onvrijwillig  wakker zijn in de nacht – maar al te goed . Soms gaat dat samen met aanwijsbare stress of lichamelijke kwalen. Maar menigeen kampt structureel met het verschijnsel zonder dat er een voor de hand liggende verklaring voor is. Genetische aanleg is in dat geval denkbaar.
De groep probleemloze slapers kan zich nauwelijks voorstellen wat het is: hoe het voelt om ’s nachts te worden bezocht door de meest verontrustende of angstaanjagende beelden en hoe een doorwaakte nacht de dag beïnvloeden kan.  We zeggen dan ook dat iemand lijdt aan slapeloosheid.

In deze tijd schijnen steeds meer mensen slecht te slapen. Aan aandacht voor het onderwerp in de media en in boeken ligt dat zeker niet.  Een tsunami aan tips en adviezen overspoelt de tegenwoordige nachtbraker. Goede verduistering en ventilering van de slaapplek, eet- en drinkgewoontes, bezigheden in de avond, beheersing van het denken, ademhaling en een regelmatig tijdstip om naar bed te gaan – tot in detail en tot vervelens toe lezen we overal wat we beter wel of niet kunnen doen of laten om een goede nachtrust te verkrijgen. De commercie spint er garen bij: is je matras wel goed, je hoofdkussen, de vering van je bed oké? Steeds uitdrukkelijker spelen ook technologie en wetenschap (pillen!)  hun partijtje mee.  Op sommige universiteiten bestaan slaaplaboratoria. Technologische apparaten en slaaprobots worden ingezet om grip te krijgen op het nachtelijke getob.
Bij alle goed bedoelende raadgevingen vallen een paar dingen op: de meeste adviezen zijn pragmatisch en betreffen de buitenkant. Maar bovenal: de slapeloze is het zélf die er wat aan kan doen, iets moet veranderen omdat hij of zij mogelijk iets niet goed doet.  We zijn individueel verantwoordelijk voor onze slaapkwaliteit en we zullen net zo lang van advies naar advies moeten hoppen totdat het slapen lukt. Dát is de onderliggende toon.  Maar juist op deze punten begint een heel ander verhaal. Want wat is slapen eigenlijk? Deze wonderlijke noodzaak in het leven zonder welke het voor ons als mensen al gauw einde verhaal zou zijn?  

In het woordenboek van Van Dale staat een verrassend antwoord. Slapen komt van slap en betekent in essentie: slap worden. Hoe eenvoudig kan het zijn? Maar wat precies moet er dan slap worden: onze spieren, onze waakzaamheid, ons lichaam of onze geest? De Duitse dichter  Herman Hesse schreef in het prachtige ‘Beim Schlafengehen’ : ‘Hände, lasst von allem Tun/Stirn vergiss du alles Denken/Alle meine Sinne nun/wollen sich in Schlummer senken’. Oftewel: ‘Handen zie af van alle doen/Hersenen vergeet alle denken/ Al mijn zintuigen willen nu  in sluimering verzinken’. 
Kern van het goed slapen zou zijn de bereidheid om onze zintuigen te laten  voor wat zij zijn, hen op te geven voor iets anders – in feite een enorm avontuur!  We weten immers niet wat ons voorbij de zintuiglijkheid te wachten staat en waar wij blijven  in onze slaap.  
In deze tijd komt daar nog iets bij. Sinds de opmars van de technologie draaien onze zintuigen de hele dag overuren en staan ze onafgebroken op scherp. We hebben ons eraan gewend om alles te willen lezen, horen en zien wat op ons afkomt. Alles te willen meemaken en niets te willen missen. Maar dan, als het nacht wordt, is daar die gigantische overgang van alles naar niets. Onze fomo (fear of missing out) moet plotseling het zwijgen worden opgelegd. Want wat missen we allemaal niet wanneer we slapen? Wat zal ons ontgaan? In menige slaapkamer ligt de telefoon in de waakstand. Het verbreken van de verbinding met de buitenwereld is het ergste wat we ons voor kunnen stellen.

Het gedicht van Hesse vervolgt : ‘Und die Seele unbewacht/Will in freien Flügen schweben/Um in Zauberkreis der Nacht/Tief und tausendfach zu leben.’ Dit is een beschrijving van wat er in ons gebeurt wanneer we de zintuiglijke wereld los durven te laten. In de slaap krijgt onze ziel de kans om in vrije vlucht ‘diep en duizendvoudig te leven in de betovering van de nacht’. Ook al vinden we het beeld en deze woorden misschien niet van deze tijd, het is mooi gezegd en meer dan dat: de regels geven op poëtische wijze weer hoe ongekend de wereld is waarin wij ons – slapend – bevinden. Een wereld  waarvan we ieder keer weer bij het wakker worden kunnen ervaren hoe krachtig haar energetische werking voor ons is geweest.

Hesse opent zijn gedicht met  ‘mijn vurig verlangen dat vriendelijk de sterrennacht wil ontvangen als een moe geworden kind . Deze houding is niet vanzelfsprekend. Zij raakt aan een cruciale kwestie.  In welke dynamiek staan wij eigenlijk ten opzichte van de slaap? Welke plaats geven we onszelf in deze relatie?  Komt de slaap uit eigen beweging naar ons toe, als een geschenk dat we slechts hoeven te ontvangen? Of hebben we er zelf de hand in en moeten we er iets voor doen? De eerste optie impliceert ontspanning en overgave. De tweede een zekere (in)spanning. Het antwoord zou heel goed kunnen luiden dat in beide gezichtspunten waarheid schuilt.
Uitdrukkingen in onze taal getuigen daarvan. We krijgen slaap of vallen in slaap. Worden slaperig of overmand door slaap. Hier is de slaap sterker dan wij en komt zij tot ons.  Maar wanneer we de slaap niet kunnen vatten of niet in slaap komen, is er iets in ons dat de slaap niet bereiken kan. Iets wat het passieve ontvangen belemmert.

Waar het om gaat is wáár in het bewustzijn het accent wordt gelegd, dat wil zeggen hoe de voorstelling van slaap en slapen ten diepste met ons meereist. Overdag en in ons hele leven. Uiteindelijk zullen wij immers ook inslapen, wat het ultieme loslaten van onze zintuigen betekent.
Meer dan individueel wordt dit alles cultureel bepaald. De veronachtzaamde  kennis over slaap die alleen vanuit een bepaalde houding  ten volle kan worden ontvangen, zorgt niet alleen ’s nachts maar ook overdag voor toenemende problemen in deze tijd.  

Gezondheid

Sinds geruime tijd besteedt de pers overvloedig aandacht aan de gezondheid van de bevolking.  Daarbij valt een voortdurende terugkeer van items en verhalen op.  Wat overheerst is de herhaling. Het steeds opnieuw horen of lezen van dezelfde aanbevelingen roept  een  zekere verveling op, soms grenzend aan irritatie: nu weten we het wel!  We weten heus wel dat we gezond moeten eten, genoeg moeten bewegen, niet moeten roken. Wat nog meer? Ja, wat nog meer.  Over drank horen we weinig.  Over de invloed van het gebruik  van harddrugs lezen we weinig of niets terwijl dit de gewoonste zaak van de wereld is geworden in bepaalde kringen en dat niet alleen in de stad.
Wanneer we vragen ‘wat nog meer?’ volgt er eigenlijk nauwelijks nog iets. Dat geldt zeker voor geestelijke aspecten van de gezondheid. Zeker, er zijn ontelbaar zelfhulpboeken die vertellen wat je allemaal kunt doen om beter in je vel te zitten,  maar het lezen daarvan blijft beperkt tot bepaalde groepen.  Er wordt geen urgentie aan verbonden. Algemene adviezen op geestelijk vlak blijven uit.
Ondanks de tsunami van problemen op het punt van burnout, uitputting en depressie maakt aandacht voor de psyche geen deel uit van het dominante gezondheidsdiscours.   

De stand van zaken is aldus: de markt van lifestyle coaches op lichamelijk gebied  explodeert, terwijl   wachtlijsten in de geestelijke gezondheidszorg  in rampzalig  tempo groeien. Steeds meer overspannen werknemers blijven thuis. Intussen broedt de overheid – samen met de zorgverzekeraars – op  de financiële kant van de zaak en sombert zij over de toekomst, waarbij ouderen een voorspelbaar mikpunt vormen.  Bij hen zou het knelpunt (komen te) liggen. Wat is er aan de hand?  

Bij de gebruikelijke aandacht voor gezondheid is sprake van enkele grote blinde vlekken. Ten eerste: er wordt voortdurend in clichés gesproken, waardoor afstand tot de persoonlijke beleving ontstaat. Ten tweede: er wordt een ouderwetse domineestoon aangeslagen. Je moet, anders zwaait er wat.  Ten derde: er worden geen verbanden gelegd, men heeft het over geïsoleerde zaken. Zo wordt het lichaam steeds voorgesteld zonder geest.  Het psychische aspect wordt zwaar onderbelicht, zeg maar weggemoffeld,  en niet uitgewerkt. Natuurlijk, er bestaat therapie, er functioneert een  etikettering  bij bepaalde problemen  en soms helpt het wanneer materiële  omstandigheden van een cliënt worden verbeterd.  Maar deze maatregelen  laten de kern van de zaak onbenoemd.  
Het allerbelangrijkste in het verhaal is namelijk dat gezondheid door overheid en media wordt voorgesteld als iets wat zich afspeelt  buiten maatschappelijke ontwikkelingen om, zoals daar zijn de alom tegenwoordige technologie en uitdijende bureaucratie. De niet gestelde, maar hoognodige vraag luidt: wat doet de huidige cultuur eigenlijk  met onze gezondheid? Met onze energie?

Enkele decennia geleden, in de bloeitijd van new age, was energie het centrale begrip waarmee gekeken werd naar de totale mens en waarover zeer veel kennis circuleerde. Met name op het punt van de gezondheid was bekend en praktisch bewezen dat energie DE bepalende factor is voor iemands welzijn: in hoeverre is zij beschikbaar binnen een persoonlijk gestel en in hoeverre kan zij lichaam en geest doorstromen zodat vitaliteit gewaarborgd blijft?
Zonder voldoende energie gaat het niet. Dat geldt voor een auto. Voor de industrie. Zou dat soms ook niet voor mensen gelden? Helaas is zeer veel kostbare kennis omtrent gezondheid en energie naar de ‘alternatieve’ achtergrond verdwenen in het volstrekt rationeel-wetenschappelijk discours dat onze cultuur is gaan beheersen.  Voor de kwantitatieve wetenschap is de onzichtbare, hoogfijne grondstof van ons leven immers niet bewijsbaar genoeg, niet voldoende hard te maken.
Verhalen over energie in het materiële vlak zijn er te over.  Maar aandacht voor hoe wij als mens in deze tijd energetisch kunnen functioneren ontbreekt. Een onthutsend feit dat voor veel stagnatie zorgt  in het denken over gezondheid.

Wat gebeurt er met ons wanneer er niet naar ons geluisterd wordt? Wij niet serieus genomen worden door onze omgeving of bijvoorbeeld door de overheid of anderen die macht over ons hebben? Wat gebeurt er met ons wanneer wij verdwalen in het woud van de digitalisering, van de toenemende eisen die aan ons worden gesteld en waaraan wij misschien steeds minder kunnen voldoen? Hoe gaan we om met het razendsnelle ingewikkelder worden van ons bestaan als burger, administratief maar ook praktisch?

De zin en het vermogen om op eigen kracht bepaalde doelen te realiseren – op welk niveau dan ook  –  laden in het algemeen onze accu (!)  op en  zijn een belangrijke voorwaarde voor gezondheid. Maar wie kent tegenwoordig de volgende ervaring niet:  je elan om te handelen stuit op blokkades/obstakels waardoor je opeens iets moet doen of oplossen wat je helemaal niet van plan was. Weg elan. Je energie  stokt  en is in haar stroom onderbroken.
Wanneer je dan ook nog eens genoodzaakt bent om hulp te vragen omdat je er zelf niet uitkomt,  krijgen gevoelens  van machteloosheid en afhankelijkheid gemakkelijk een kans. Resultaat: frustratie en stress in plaats van voldoening. En raak die lastig te verdragen spanningen maar eens kwijt! Vaak vliegen ze naar buiten in de vorm van agressie. Wanneer ze naar binnen slaan komt de  gezondheid onder druk.
Ieder mens kan voor zichzelf nagaan en voelen wanneer de energie in hem of haar stroomt, even hapert of ernstig blokkeert. Ieder mens kan weten dat aandacht hiervoor van essentieel belang is voor welzijn en gezondheid. Niet dat je alles kunt voorkomen. Wel dat je er sneller bij kunt zijn.  Om bij te sturen.  Je  grenzen te bewaken.

Het is onbegrijpelijk en bijna verdacht dat overheid, zorgverzekeraars en wetenschappers het energetisch aspect inzake gezondheid zo verwaarlozen en onbenoemd laten. Onbegrijpelijk omdat men toch een groot probleem zegt te hebben.  Bijna verdacht omdat deze houding op bepaalde belangen lijkt te wijzen.
Laten we als individu en burger  in ieder geval geen genoegen nemen met wat ons van boven af uitentreuren wordt voorgehouden. Namelijk dat wij louter door verandering van levensstijl –  en dus vanuit een beperkt fysieke en individuele verantwoordelijkheid – gezondheid kunnen voortbrengen.  Die visie lijkt politiek ingegeven en ontbeert in belangrijke mate  diepgang.

Dat er anders en veel omvattender moet worden gekeken, ook naar de gevolgen die ongebreidelde technologie en bureaucratie voor onze gezondheid hebben,  staat buiten kijf.

Oorlog

Dat de huidige wereld in toenemende chaos verkeert, behoeft geen betoog. De problemen zijn groot. Ontstellende oorlogen teisteren de aarde. Waar gaat het heen? Met de continenten, de planeet, met de mensheid? De roep om een nieuw verhaal dat perspectief biedt wordt luider. Hier en daar worden aanzetten gegeven, maar van een doorbraak is geen sprake. Vooralsnog heersen verwarring, strijd en dikwijls hopeloosheid. De ruimte waarin we bewegen voelt benauwd. Waar is de zuurstof die nieuwe verhalen mogelijk maakt? Het denken voedt?
Vanuit de nood die de wereld overspoelt is het moeilijk om ons voorstellingen te maken die harmonieus en weldadig zijn. Kunnen we nog geloven dat het op aarde beter wordt? Vriendelijker? Boeiender? Hebben we er nog vertrouwen in, vertrouwen in onze eigen inzet ook?

Denken heeft de adem nodig van overvloed. Van kunnen bewegen in een ruimte. Kritisch en zelfstandig blijven denken in een tijd waarin onbestemde krachten ons juist massaal ontmoedigen om wakker te blijven, is belangrijk maar niet genoeg. We zullen moeten leren om helemaal nieuw te denken. Nieuwe manieren van kijken moeten ontwikkelen. Het oude denken moeten evalueren. Het grondig tegen het licht moeten houden: wat leverde het ons op?
Woede en onverdraagzaamheid kleuren het wereldtoneel sinds eeuwen. Waarom vertoont de mens eigenlijk zo’n destructief gedrag? Waarom komt hij nooit verder ondanks zijn veelgeprezen ontwikkeling, ondanks de vernuftigheden en vaardigheden die hij opdeed in de loop van de lange tijd?  De indruk versterkt zich met de dag dat de mens het helemaal niet naar zijn zin heeft op deze planeet, dat hij zijn draai niet kan vinden en van gekkigheid niet weet wat hij doet. Gebrek. Leegte. Onzekerheid. De mens maakt alles kapot uit frustratie omdat hij geen houvast heeft. Zouden dit de omstandigheden zijn waarin wij verkeren?

Het is denkbaar dat de beperkingen die de mens in zijn handelen te zien geeft getuigen van een vernauwd bewustzijn dat uiteindelijk en in wezen helemaal niet bij hem past.  Blijkbaar weten we onze hersenen, ons hart en onze vermogens te weinig in te zetten voor opbouwende zaken. Voor oplossingen. Voor meer vreugde in de wereld. En dit zou kunnen kloppen: de wetenschap heeft aangetoond dat wij onze hersenen maar voor een klein deel gebruiken. Dit feit heeft grote consequenties.  Het impliceert dat de werkelijkheid zoals deze zich ontwikkelt niet de enige en dus natuurlijke mogelijkheid is maar dat er andere opties denkbaar én realiseerbaar zijn. Andere manieren van leven, andere kansen die (nog?) niet worden gezien, gevoeld of gekozen en die dus ook niet worden uitgeprobeerd.

Niet langer kunnen we wegkijken van de situatie die we hebben gecreëerd. We spreken over crises in termen van politiek. Van geld. Van economie. Maar zou het nog anders kunnen liggen? Zou het op een dieper niveau over onszelf kunnen gaan?  Kijken. Het eerste wat gebeuren moet. Pijnlijk maar onontkoombaar:  de spiegel waarvoor wij staan vertelt ons dat de middelen die wij als mensheid ontwikkelden om onze problemen op te lossen ontoereikend gebleken zijn.

Waarschijnlijk zijn wij mensen minder intelligent dan dat wij onszelf hebben wijsgemaakt.  We dolen rond zonder doel en zijn meer geneigd om elkaar de tent uit te vechten dan om aan teambuilding te doen.  Tegenover het grote Niet-Weten dat over onze planeet hangt is het niet gek om diepe, existentiële  angsten te hebben.  Daar hoeft niemand zich voor te schamen. Wat gek is, is dat wij in die gedeelde situatie geen houvast zoeken bij elkáár.  Sterker nog, we cultiveren de vijandschap. De gewoonte die onze soort heeft aangenomen is angst ontwikkelen voor de ander  en hem of haar het leven  (onnodig!) onzeker, onveilig en zuur maken.
Hoe verblind moet je wezen om elkaar te ontkrachten wanneer je dezelfde kant op moet?  Er een gezamenlijke klus te doen staat? Er zijn uitdagingen te over:  leren samenleven, elkaar verdragen, leren omgaan met verschillen. Ontdekken wat de aarde allemaal nog meer in petto heeft (gehad…). Exploreren, experimenteren. Ongekende mogelijkheden ontdekken – in alles. 
De voortdurende bewustzijnsvernauwing  die ons bewoont heeft tot gevolg dat onschatbare kansen worden verspeeld en kostbare tijd wordt verdaan. Een ander vernietigen betekent immers jezelf vernietigen. Zolang dit inzicht ontbreekt, tobben we door.

Technologie als voornaamste richtinggever naar de toekomst toe  beschouwen – zoals  op dit moment op grote schaal gebeurt – zou wel eens een zoveelste vorm van zelfmisleiding kunnen zijn. Geen augmented reality bril kan ons helpen de blik te verruimen. We zullen het zélf moeten doen. En laten we er maar op voorbereid zijn: er wordt een ongekende omvorming van allen gevraagd.
Misschien is de zwaarste strijd nog maar net begonnen, de strijd met onszelf en onze uitgangspunten die niet werken. Die ingehaald zijn door de voortgang van de tijd en vervangen moeten worden om een catastrofe te voorkomen.

Misschien zijn we nog nooit aan het echte werk toegekomen en moet alles op aarde nog beginnen omdat we geen notie hebben gehad van waar het om draait. Geen flauw idee ook van de noodzaak van een fundamenteel bewustzijn: dat we ons collectief bekennen tot de soort waartoe we behoren,  haar aanvaarden en omarmen.  Met inbegrip van elkaars kwetsbaarheid.  

Overvragen

Terwijl de aarde zucht onder rampen ten gevolge van een alarmerende klimaatverandering, diersoorten in hoog tempo uitsterven  en wij ons zorgen maken over de toekomst, doen wij moeite om het tij te keren. Dat wil zeggen: sommigen doen dat. Acties, veranderingen in individueel gedrag, politieke besluiten. Het lijkt nog niet veel op te schieten. Het hier en daar, het ‘het zal mijn tijd wel duren’, het al of  niet verkapte eigenbelang (lees geld) maakt dat er zeer veel weerstand heerst om zaken werkelijk aan te pakken. Daarbij speelt ook een zekere moedeloosheid. Apathie.  Hoe valt zoveel achterstallig onderhoud immers nog te repareren?

Hoe je ook denkt of naar de wereld kijkt, niemand kan om het feit heen dat de diersoort mens een fenomenale macht heeft ontwikkeld om sturing te geven aan het leven op aarde en te heersen over de planeet. Bestaat er nog onontgonnen land waar de mens niet geweest is, zijn oog niet gretig op heeft laten vallen?  Wat ooit wilde natuur was is toegeëigend, gebruikt, geconsumeerd. Getransformeerd in gebieden waar bodemschatten, schoonheid of stilte tot op de dag van vandaag goud opbrengen voor bedrijven en voor de toeristenindustrie. De mens als alleenheerser…
Maar laten we niet zo zielig doen met ons geklaag ‘dat het met de natuur niet goed gaat’. Laten we ook eens naar onszelf te kijken.  Naar hoe wij als natuurlijke wezens  bezig zijn met onszelf.

Hoe goed gaat het eigenlijk met ons? De laatste tijd wordt – zeker in ons land – overvloedig geschreven over de mentale problemen van de bevolking, in het bijzonder die van de jeugd. Tegelijk wordt verwoed gehamerd op gezond leven: het percentage dikkerds, rokers en drinkers gaat maar niet omlaag. Allerlei oorzaken en oplossingen worden aangedragen. De voorlopigheid en oppervlakkigheid ervan valt op. Toch is het niet zo moeilijk om dieper te kijken.
Wanneer we de praktijken inzake onze omgang met de aarde bezien, kunnen we op z’n minst vermoeden dat we ook bezig zijn roofbouw op onszelf te plegen. Een kwestie van pure logica:  als een wezen deel uitmaakt van een geheel dat  door hem/het/haar  wordt uitgewoond, woont dat wezen dan automatisch ook zichzelf niet uit?  Anders gezegd, onze zorgen om de planeet zouden evengoed onszelf moeten betreffen! Aan de hand van één centraal punt: in hoeverre zijn we niet alleen bezig  in ernstige mate de aarde te overvragen maar ook onszelf als natuurlijk gegeven soort?

Hoe knap de mens ook is gebleken om bepaalde zaken te ontwikkelen, niet ontkend kan worden dat zijn fysieke bestaan universeel gezien bepaalde biologische behoeften en begrenzingen kent:  eten, drinken, liefde en dood – om zomaar iets essentieels te noemen.  In deze tijd van uitdijende technologie , door onszelf in gang gezet en bejubeld, is het denkbaar dat wij op een vreselijke manier in de knel beginnen te raken met onszelf voor wat betreft onze menselijke conditie. Mogelijk leven we te snel, te gemakkelijk en tegelijkertijd te ingewikkeld. Waarmee we voor onszelf  een verontrustende disharmonie aan het scheppen zijn.

Te snel leven bemoeilijkt of blokkeert onze aarding. Letterlijk: onze verbinding met de aarde waar groeiprocessen nu eenmaal tijd vragen en langzamer gaan dan de moderne technologie ons voorhoudt en waartoe zij ons verleidt. De groei van planten en bomen, genezing van ziekte of liefdesverdriet, maar ook rouwverwerking zijn allemaal typisch ‘van de aarde’. Iedereen die kijkt, voelt of wat meemaakt, weet hiervan. Alleen hij die niets in de weg wordt gelegd gaat snel, sneller, snelst. Raakt vervreemd van zijn oorsprong en uit balans.

Te gemakkelijk leven is leuk en fijn (als je alles onmiddellijk op je telefoon op kan zoeken en niet meer naar een bibliotheek of winkel hoeft te gaan), maar op deze manier lijdt het lichaam nood omdat we onze energie-van-moeite-doen niet meer kunnen gebruiken. In deze typische energie komt alles samen: het denken, de wil, onze kracht, ons geduld, ons incasserings – en ons  uithoudingsvermogen. Met het uitschakelen van deze inzet verwaarlozen we onze vitaliteit en putten we onszelf uit.  

Het lijkt een tegenstrijdigheid, maar bij het snelle en gemakkelijke leven dat we doen, leven we juist in deze tijd ook in toenemende mate ingewikkeld. In het openbare leven en ons leven als burger in contact met de overheid worden steeds meer stappen van ons geëist die worden ingegeven door de technologie.  Stappen die voor velen niet meer te volgen of te begrijpen zijn zonder hulp. Veel is omslachtig en moeilijk geworden. Een belasting voor het hoofd die natuurlijke spontaneïteit (die andere vorm van snelheid) wegdrukt  of onmogelijk maakt.  

Als wij mensen zo gemakkelijk over onszelf heenlopen, ons totale systeem van lichaam, ziel, emoties en geest zo stelselmatig verwaarlozen en overvragen – wat kunnen wij dan van onszelf verwachten in onze houding naar de aarde toe?  Wat valt er te repareren met een al te gebrekkig instrument?  De vraag wordt daarom steeds urgenter: zullen we het   zonder nieuw bewustzijn wel gaan redden op deze planeet?  

IK

Na de hoogtijdagen van het ik-tijdperk lijkt het erop dat er in de samenleving iets begint te veranderen.  De noodzaak van verbinding en samenwerken laat zich steeds sterker voelen. Ongebreideld egoïsme, schaamteloze praktijken binnen een graaicultuur lijken in toenemende mate uit de mode.  Niet dat ze niet meer bestaan. Maar openlijk uitkomen voor het ‘ikke ikke ikke en de rest kan stikken’ is op zijn retour.  Althans voor wat betreft individueel gedrag.  In de politiek ligt dat voorlopig nog wat anders. Daar is sprake van een krachtmeting tussen groepen die het ‘eigen volk eerst’ propageren en andere die  juist de hele wereld willen omarmen.

IK is een scherp klinkend woord. Kortaf. De k-klank op het eind heeft iets afsluitends en zeker in vergelijking met de andere persoonlijke voornaamwoorden is dat opmerkelijk. Jij, hij, zij, jullie, wij: daar is sprake van zachte medeklinkers en eindklanken die open gaan naar buiten  Een ruimte ingaan als het ware.  Het IK klinkt anders. Een beetje streng.  Wat doet het eigenlijk met ons dat we constant, op ieder moment van de dag in ons spreken – en denken! – onze zinnen met IK beginnen? Is het denkbaar dat dit woord belemmerend werkt?  Niet alleen vanwege de klank maar wellicht om nog andere redenen?

In het voorwoord van ‘HET NIEUWE MOETEN’  staat het volgende: ‘Tijdens het schrijven van de eerste bladzijden van dit boek gebeurde iets interessants. Hoewel ik een persoonlijke visie wilde verwoorden, bleek  de ik-vorm niet  de meest geschikte.  Wanneer ik inzette met  de eerste persoon, was  het dikwijls alsof mijn ruimte zich verkleinde  of zelfs sloot en  ik niet goed in contact kwam  met de inzichten die zich aandienden. Door alternatieven te zoeken voor ‘ik’,  schreef ik mijzelf ruimtes in  die verfrissend  en soms verrassend  aanvoelden. Vanzelfsprekend  en onvermijdelijk kwam ik daarbij herhaaldelijk  terecht in een ‘wij’. Of in afstandelijkheden. In  ‘men’.  Hoe betekenisvol, gewenst of  juist minder wenselijk naar de smaak van  sommigen dit ook mag wezen…’

Binnen de theorie van het maakbare leven die enkele decennia geleden enorme opgang in onze cultuur begon te maken, werd het IK een absolute plaats toebedeeld. IK zou verantwoordelijk zijn voor alles wat ik in het  leven kan bereiken. IK als eindregisseur. Als alleenheerser in mijn leven.
Niet voor niets verliest de theorie de laatste jaren aan zeggingskracht. Het  afgebakende IK bestaat namelijk helemaal niet. Het IK-bewustzijn zoals wij dat zijn gaan beleven en zoals dat in ons taalgebruik domineert suggereert een mate van isolement die niet strookt met de werkelijkheid. Wij staan immers niet apart. Zijn geen eilandjes.  Verre van dat. Met ontelbare draden – zichtbare en onzichtbare –  zitten we aan onze omgeving vast. We zijn ten diepste met anderen verbonden – in wat we voelen, denken, lijden en willen.  De Afrikaanse filosofie van het Ubuntu zegt het zo: Ik ben omdat wij zijn.  Daarnaast zijn wij ook nog eens onafscheidelijk van al het niet-menselijke dat op aarde bestaat.
(Interessant in dit verband is dat in sommige talen het woord ‘ik’ helemaal niet bestaat. Onder andere komt dit voor bij indianen. In Europa kennen we voorbeelden van talen waarin persoonsvormen niet apart bestaan maar als uitgang in werkwoordsvormen zijn opgenomen. In het Latijn en het Portugees is dit het geval.)

Het is een paradoxaal verhaal. We zijn persoonlijk maar tegelijk ook buitengewoon ón- of bovenpersoonlijk.  Goed om te weten!  Maar waarom leeft dit besef dan zo weinig?  Waar stagneert de weg naar een meer stromend levensgevoel? Is het de taal of doen we het zelf? Een kwestie van de kip of het ei?
Het moeilijke en ingewikkelde is dat we op fysiek niveau wel degelijk voortdurend vanuit onszelf moeten opereren in onze keuzes en handelen en daarom zo vaak ‘ik’ moeten denken en zeggen. Dit feit  doet onze verbondenheid met alles-en-iedereen gemakkelijk vergeten. En dat is niet alleen jammer.  Het heeft verregaande consequenties.  Zolang wij menen dat wij als volstrekt autonome, zelfmachtige wezens in het (dagelijkse) leven staan blijven we immers gevangen in een beperkt bewustzijn en worden er kansen gemist. Kansen op collectieve vernieuwing ook.  

Het zou interessant zijn wannneer we probeerden te minderen met het woordje ‘ik’ . Hoe zou dat voelen? Wat zou het met ons doen? Vooral natuurlijk ook: waar zou de taal dan heen gaan? Een alternatief vinden voor ‘ik’ is immers niet eenvoudig.  
Binnen de mogelijkheden die onze cultuur biedt, zijn er aardige oefeningen te bedenken. Bijvoorbeeld kijken hoe lang je kunt spreken zonder ‘ik’ te  zeggen.  Of er met anderen een wedstrijdje in doen (wie het eerst ‘ik’ zegt, is af).   Proberen om een langere tekst te schrijven met vermijding van ‘ik’ en dan opmerken waar je terecht komt. Nieuwe woorden verzinnen (kwij?).  Etcetera!  Een leuk terrein waarop iedereen kan experimenteren.

Bewust en mindful aanwezig zijn in de taal scherpt de geest en is een slag die wij hoe dan ook kunnen maken.