Deken

Twee dagen sneeuw heeft een dikke laag witte kou over de tuin gelegd. Complete stuifduinen sieren plekken waar je ze niet zou verwachten.  ’s Nachts bewegen er  takken  en andere schimmen overheen dankzij het licht van een  lantaarnpaal achter de schutting.  Poollucht, soms wind, meestal   ijzige stilte. Je houdt je hart vast voor wat er allemaal gebeurt.  Daaronder.  Op en in de aarde waar viooltjes en winterrozen stonden te bloeien  en  de opgeschoten narcissen al klaar stonden om zoals ieder jaar als eersten van kleur te verschieten. Wat gaan we straks zien als de warmte komt? Wat lijdt onherstelbare schade en wat zal blaken van overlevingskracht?

Een jaar corona heeft een zware deken over ons leven gelegd. Weinig zon, veel schrik, tekort aan licht.  Soms storm waarin links en rechts stemmen luid beginnen te schreeuwen en armen woest proberen weg te maaien wat een onomstootbaar  gegeven is. Vleugellamheid. Weglopende energie. Matheid. Je houdt je hart vast. Wat krijgen we te zien als straks (want ja) de druk ééns wegvalt en de aarde weer open valt? Wat zal er tevoorschijn komen?

Laten we voorbereid zijn op grote verrassingen. Leuk of minder leuk.  Dat is persoonlijk.  Maar hoe dan ook op  ‘anders’. Gebouwen en ruimtes zullen anders kleuren, verbouwd blijken, anders bruikbaar. Moeilijk vindbaar of anders ingedeeld. Gewoontes zullen zijn verdwenen als sneeuw voor de zon.  Nieuwe ingevoerd  , haast vanzelf zoals planten groeien. Misschien zal het ongelooflijk worden! Wat er allemaal onder het lastige pak waaronder we zuchten blijkt uitgebroed, bedacht, gezuiverd.  Wat er intussen gebeurde en nog steeds gebeurt.  Op mysterieuze wijze of op de tast  door onszelf tot stand  gebracht.
We gaan het zien wanneer  de lente komt:  een nieuwe wereld die bezig is zichzelf  uit te vinden.

Meningencultuur

Het mogen hebben en uiten van een mening is historisch gezien  geen vanzelfsprekendheid. Als recht is het betrekkelijk nieuw. Terwijl zo’n tweehonderd jaar geleden het hebben en uiten van een mening nog iets was voor bevoorrechten, voor deelnemers aan debatingclubs, is het tegenwoordig voor ieder mens een must. Kan je publiekelijk  nog redelijkerwijs zeggen dat je iets niet (zeker) weet, ‘hier heb ik geen mening over’ wekt al gauw verbazing. Nog sterker geldt dit voor de opmerking  ‘hier heb ik geen mening over, omdat ik er te weinig van afweet’!
Grote aanjager van de zogenaamde meningencultuur is de wetenschap geweest. Uitvindingen van moderne massamedia als televisie en meer recent van de sociale media hebben gemaakt dat wij behoefte zijn gaan voelen om over alles wat wij tegenkomen – fysiek of virtueel –  mee te praten. Overal iets van te vinden en wel meteen. Het reageren met een mening op alles wat wij zien of horen is het onschuldige stadium allang voorbij: het is een automatische reflex, een algemene dwangmatigheid geworden die zich tot ver buiten de media uitstrekt. Meningen vormen een steeds groter bestanddeel van het sociale discours. Van onze identiteit. Ze zijn onze tweede natuur geworden.

Wat zou er eigenlijk mis kunnen zijn met een dergelijke ontwikkeling? Immers  ‘…is het niet een van de grote verworvenheden van de democratie dat wij als individuen een mening mogen hebben, iets van dingen mogen vinden? Een rijkdom die wij moeten koesteren? (…) Het is een onbetwist voorrecht dat wij er in vrijheid een levensbeschouwing op na mogen houden die bij ons past. Dat wij iets mogen willen, ergens voor mogen vechten, belangen mogen verdedigen, een partij aan mogen hangen etc. Maar er ligt een belangrijk verschil tussen meningen in deze zin en de dolgedraaide mallemolen van reacties en oordelen die we er met z’n allen op na zijn gaan houden en die met name in de sociale media een uitlaatklep vindt. Wat doet een dergelijke cultuur, die steeds vaker neerkomt op het uitwisselen van in mening verpakte emoties met ons en wat hebben wij eraan op den duur? Worden wij er met z’n allen beter, vrijer van? (Citaat uit ‘Het nieuwe moeten; vragen om cultuur’.)

Het woord emoties is gevallen. Hoe werkt de totstandkoming van een mening eigenlijk idealiter?  Bij het binnenkomen van een externe prikkel, bericht of wat dan ook is het normaal dat we in eerste instantie  iets voelen. We kunnen nu beslissen of we ons verder gaan informeren en/of over de kwestie gaan nadenken. Op deze manier kunnen we ons een mening vormen, een mening die als het goed is altijd herzien kan worden op grond van nieuwe ervaringen of nieuwe informatie. 
Het probleem met meningen in zijn algemeenheid en zeker met die welke tegenwoordig het corona-debat kleuren, is dat het dikwijls niet gaat om zorgvuldig gerijpte standpunten maar om emotioneel getinte gedachten, onmiddellijk vertaald in oordelen die massaal worden gedeeld. Het verraderlijke van oordelen is dan weer dat ze zomaar om kunnen slaan in vooroordelen. En dat is wat op grote schaal gebeurt. Vooroordelen zijn oordelen die niet op eigen ervaring of kennis zijn gebaseerd maar berusten op ‘neiging, traditie of navolging’, aldus het woordenboek. Ongegronde meningen dus.

We zijn gewend geraakt aan het voortdurend becommentariëren van onbekende situaties  waar wij weinig van weten en waarmee we wellicht nooit te maken zullen krijgen.  Internet en de sociale  media stimuleren het denken en grossieren in geleende modellen : het klakkeloos overnemen van en schermen met meningen van anderen alsof het onze eigen meningen zijn. Het gevaar daarvan is dat we heilig gaan geloven dat dat zo ís. Voor we het weten zijn we verdwenen in iets waar we onszelf niet meer in terug kunnen vinden. En ook de ander niet! Want tragisch is de ontwikkeling die zich momenteel aftekent: ‘ik veroordeel jou om jouw mening – zonder dat ik naar je geluisterd heb en zonder te bedenken dat jij meer dan een mening bent;  voor mij b e n jij je mening!’  Dit is meer dan tragisch. Het is ongelooflijk dom.  Het openbare debat begint dan ook vervaarlijk te verzuren.

Daarbij komt een aspect dat we vooral niet moeten vergeten. De uitdrukking zegt het al: onze mening telt. Wij zijn in geld uit te drukken. Onze mening is goud waard. In, door en achter het complexe mediacircus staat de commercie klaar. Hoe heftiger, hoe frequenter onze drukte rond meningen, des te meer garen zij spint.

Al eens geprobeerd om ergens geen mening over te hebben?
Een mening hebben kan en mag – het hoeft en moet al helemaal niet!  

Perspectief

Niet lang na het uitbreken van corona en de invoer van beperkende maatregelen dook de  publieke vraag op naar perspectief. Waar konden we naar uitkijken? Ons op verheugen? Wat was de stip aan de horizon waar we ons op konden richten? Het ene na het andere feestje dat in beeld kwam,  bleek een fata morgana en verdampte zodra de tijd aangebroken was. Wat een frustratie! Hoe hielden we dit vol? De lente ging voorbij maar we kregen een nieuw perspectief voor ogen: de zomervakantie! Dat was iets wat ze ons niet konden ontnemen. Eindelijk zou er een kans komen om te ontspannen en misschien wel los te gaan.

We lijden aan ontbrekende vergezichten. Voor wie financiële nood en zorgen heeft zoals zelfstandigen, kunstenaars  en werkers in de horeca , is dit alleszins  begrijpelijk. Het zaken doen zonder kennis van termijnen stagneert. Opmerkelijk is echter dat we ons in onze behoeften aan perspectief volledig afhankelijk maken van de overheid. Van haar beloftes en haar bereidheid om de regels te versoepelen. We stellen ons op als bedelaars, in afwachting van een kruimeltje of beter nog, een dik stuk taart.

Kan je ook anders kijken naar perspectief? Wat is het voor jou, voor ons in zijn algemeenheid? Waarom kunnen we zo moeilijk zonder een fictief (dikwijls volgefantaseerd) punt in de tijd,  verder  voor ons uit? Wat verwachten we ervan, waar moet het ons van verlossen?  Het is nog niet zo heel lang geleden dat de oosterse wijsheid  van het ‘hier en nu’ en ‘in het heden proberen te leven’ een normaal onderdeel vormde van ons openbare gedachtegoed. Waar is de aandacht voor die houding gebleven? Anders gezegd, is er misschien iets in geestelijk opzicht wat we vergeten in onze roep om die stip aan de horizon? 

Het is waar, er wordt ons vanuit de media en de overheid weinig aangereikt op dit gebied.  Zo spoedig mogelijk  terug naar normaal en intussen maar het beste ervan maken,  is het devies.  Ook in religieuze kringen, waar hoop en vertrouwen op een goede uitkomst worden aangemoedigd, is de blik  sterk op de toekomst gericht.  Maar wat gebeurt er nou , waar zijn we nu precies mee bezig behalve met ergernis en verveling  in de tussentijd? Bestaat er in onze materialistische wereld die draait om uiterlijk leven (momenteel om de vraag wanneer kunnen we weer dit of dat)  misschien  ook nog zoiets als een  geestelijk terrein waarop en waarmee je kunt   werken – ongeacht de omstandigheden waarin je je bevindt? Om het praktisch te maken: hoe gebruiken we deze tijd  waar we ongetwijfeld meer mee kunnen (moeten?)  dan lijdzaam afwachten tot zij voorbij is gegaan?

Het is heel goed mogelijk dat er superspannende kansen liggen die we in staat zijn te gaan missen als we geestelijk niet wakker zijn. Hieronder enkele voorbeelden van kwesties  waartoe deze tijd ons uitdaagt. Het idee daarbij  is dat we uit bepaalde feiten betekenissen  kunnen halen (boodschappen zo je wilt) die heel dicht bij de feiten liggen maar waarmee we flink uit de voeten zouden kunnen.

1. Feit: Afstand houden kan ons redden. Betekenis: Je moet een ander de ruimte geven.
2. Feit: Zingen brengt  risico’s met zich mee. Betekenis: Laten we een toontje lager zingen.
3. Feit: We zijn allemaal kwetsbaar.  Betekenis: Laten we zorgvuldig met elkaar omgaan.
4. Feit: We kunnen niet meer plannen. Betekenis: Miljoenen anderen op aarde ook niet;  laten we hen beter begrijpen.
5. Feit: Onze macht is betrekkelijk, kennelijk staan we  in verhouding tot iets/tot andere wetten. Betekenis: Laten we openstaan voor andere opties.

Meer dan ooit kan de geest aan de bak: het domein van alle belevingen, van communicatie, van voelen, denken en bewegen. Van het vinden van oplossingen en de wil tot (collectief) overleven. Het speuren naar de ongekende mogelijkheden van de geest en daarin creatief en waarachtig zijn,  zal ons zeker níet terugbrengen naar normaal . En dat is maar goed ook. 

Complot

Te midden van de meest bonte complottheorieën die de laatste tijd het internet overspoelen vormt de theorie die Donald Trump recentelijk de wereld in bracht een potsierlijk hoogtepunt (of dieptepunt zo je wilt). We hebben het hier over het verhaal dat zich voor, tijdens en direct na de verkiezingen  in de Verenigde Staten in het Witte Huis heeft ontwikkeld.

Het totale wantrouwen vooraf, de aantijgingen van fraude en de  verdachtmakingen van de tellers van de stemmen betekenen niet alleen dat het hele politieke systeem (lees democratie) in diskrediet werd gebracht  , het heeft ook een bijzonder helder inzicht  gegeven  in het wezen  van  de complottheorie.  Hoe zij tot stand komt.  Werkt. En de massa meeneemt, des te gemakkelijker naarmate de technologie dat mogelijk maakt.  Het verhaal van Trump is daarom ‘hoogtepunt’ omdat het duidelijk laat zien waar het in complottheorieën   steeds weer om draait: het geloof in de  boze wil van de ander. 

Complotdenken is uitgaan van een vijand die jou doelbewust ondermijnt, aanvalt of vernietigt.  Die vijand is in eerste instantie vaag: een energie  in de eigen onbewuste  psyche , gekoppeld aan angst en onzekerheid. Naarmate deze energie meer lading  krijgt en sterker wordt, zal zij doordringen in het bewustzijn en van daaruit bijna automatisch een vorm aannemen   in de buitenwereld: het unheimische, zeg maar negatieve gevoel, hecht zich dan aan iemand anders of aan een groep of volk.  Ziedaar de geboorte van de zondebok: díe heeft of hebben het gedaan. Psychologen noemen dit projectie.  Een mechanisme dat je – individueel én collectief – kunt onderkennen en bestrijden met kennis , zelfkennis en moed tot eerlijkheid.  

De bron van complotdenken is dus zwakte – een gevoel van gevaar, onmacht of  kwetsbaarheid. In de Middeleeuwen richtte de collectieve angst en onzekerheid  zich op vrouwen die als heksen op de brandstapel werden omgebracht.  Op grond van een wijdverbreide  complottheorie  kregen zij de  – onbewezen – schuld van heersende ellende. Voor Trump zijn het niet alleen de Democraten maar is het het hele democratische bestel dat samenspant om zijn macht  te  vernietigen en er naar zijn idee in faalt  om hem te beschermen  tegen de boze wil  van anderen . Hoe meer hij om zich heen slaat , hoe groter zijn angst moet zijn dat niet alleen zijn macht, maar straks ook zijn hele zelfbeeld aan flarden zal gaan…

Hoe ver kan het gaan met complotverhalen en wat doen ze met een mens? Ontstaan uit een gevoel van bedreiging,  komen ze tegemoet aan een behoefte aan ‘verklaring’, aan houvast.  Maar pas op, op hun beurt zorgen ze voor een nieuwe ervaring van machteloosheid! Jouw verantwoordelijkheid, zelfstandig denken en kans om  iets te betekenen  in de wereld worden uitgeschakeld   zodra je een complottheorie aan gaat hangen.  Wanneer immers een boze wil, machtig maar onzichtbaar en oncontroleerbaar ergens vandaan,   het op jou of allen gemunt heeft (geloof je),   geef je je eigen power en  inbreng weg. Misschien zelfs wel je levenslust?

Geloven is mooi, maar een geloof dat  wantrouwen en paranoia voedt  is de dood in de pot.   

Donker

Wat voorspelbaar was, is uitgekomen. We zitten in een tweede golf.  Deze valt samen  met het seizoen van vroeg invallende duisternis en  kortere dagen. Van kou en binnenleven kortom. Hoe zullen we dit gaan ervaren? En wat is er anders dan de eerste keer toen met de schrik om corona tegelijk de lente kwam die troost bood in de vorm van schoonheid en mogelijkheden om elkaar te ontmoeten in parken, tuinen of waar dan ook in de natuur?

Met de ontwikkeling van het virus is wellicht een boodschap gegeven die moeilijk  wordt verstaan.  Niet verwonderlijk  wanneer het zou gaan om een bewustzijnssprong die op dit punt van de geschiedenis noodzakelijk is om het leven op aarde veilig te stellen.  Als het  klopt dat pas vanuit de diepste ellende, het diepste niet-weten in de menselijke geest  wezenlijke doorbraak en vernieuwing plaats kunnen vinden, ziet het er niet gemakkelijk uit. Want is het misschien allemaal nog niet erg genoeg?  Zal corona ons – net als een repeterende  droom – blijven lastigvallen totdat we iets inzien en aanpakken wat op dit moment onontkoombaar  is?

De collectieve bewustwording die in de lucht hangt zou wel eens hierin kunnen bestaan dat we ervan doordrongen raken dat we op aarde allemaal, niemand uitgezonderd, in hetzelfde schuitje zitten. Dat we wezens zijn met zekere capaciteiten maar ook met een ontstellende kwetsbaarheid. Dat details ons onderscheiden maar dat de gelijkenis groter is. Dat we als groep in een te gekke, onbekende zoekopdracht zijn geplaatst. Ieders aanwezigheid onmisbaar is voor de uitdaging die voorligt.
Identificatie met de ander door de verschillen heen omdat je samen iets te doen hebt. Al heb je geen idee van hoe of wat. Dat hoef je ook helemaal niet te weten. Dat moet je aannemen. Het is de essentie van ruimte. Voortgaan zonder weten. Eng. Onzeker. Maar een feit. Het menselijke lot.
(Uit  ‘Een nieuwe tijd’,  slothoofdstuk  in  ‘Het Nieuwe Moeten’.)

Samenwerking in plaats van strijd en onderlinge tegenwerking als weerbaarheidsfactor nummer één voor de menselijke soort? Vooralsnog  biedt de uitwerking van Covid19 op het algemene bewustzijn een chaotisch beeld. Er is een kakofonie aan geluiden ontstaan, veel lelijkheid en benauwdheid qua denken. Het is of ook de geest in ernstige ademnood verkeert… Het einde van de tunnel is nog niet in zicht. Wat kunnen we heel concreet en praktisch doen in ons persoonlijke leven nu het donkerder wordt , ook letterlijk, en er een nieuwe winter voor de deur staat?

We kunnen vooral ruimte zoeken om te ademen.  Dit betekent waarschijnlijk voor velen (en niet alleen voor jongeren!) dat ze het vreselijke gekibbel en gezeur in de kringen van politiek, macht en media voor een groot deel buiten de deur moeten houden. Zoeken daarentegen naar wat opwekt, waar grotere lijnen worden uitzet. Daarin realistisch blijven.  Het leven gaande houden. De motor onderhouden. Daarin zelf ontdekkend  zijn.

Om het donker te doorstaan zijn twee dingen nodig. Voor iedereen, waar dan ook, in welke omstandigheden . Je hoeft daarbij  niet ver van huis te gaan.
  Het eerste is  zorgen voor  b e w e g i n g  in enige vorm van actie, bezigheid, werk of activiteit – hoe dan ook iets waar  je blij van wordt. TIP: als er niets (meer)  is of alles weg lijkt te vallen, doe alles eens anders. De kleinste dingen.  Verzet de meubels, combineer je kleren anders, wijzig de tijden waarop je gewend bent dingen te doen, gebruik andere woorden, wat dan ook.  Zo voorkom je dat je stilstaand water wordt; zo blijft je leven stromen.
   Het tweede is zorgen  voor  w a r m t e  in de vorm van contact en/of  gezelschap. Hier hangt het er sterk van af hoe je situatie is, hoe je omstandigheden.  TIP : als er niemand (meer) is of tijdelijk een leegte is ontstaan, maak contact met een boek of met mooie herinneringen alsof het levende wezens zijn, spreek bewust tegen afwezige dierbaren en vrienden of schrijf brieven die je nooit verstuurt.  Voel hoe je ook met verbeelding  het  vuur in jezelf onderhouden kan.

Er is werk genoeg. Niemand hoeft zich te vervelen. Een focus op licht en leven is genoeg.

Aanraken

Sinds corona op het wereldtoneel is verschenen raken we elkaar niet meer aan.  Wie een partner, kinderen, huisgenoten of dieren heeft, heeft geluk. Buiten de directe kring heerst afstand. Niemand raakt zomaar meer een kennis  – laat staan een wildvreemde –  aan. Althans, dat is de bedoeling.  Fysieke spontaneïteiten zijn taboe verklaard.  De elleboog- of voetstoot mag dan voor sommigen werken, het lijkt er niet op dat een van deze vormen algemeen zal worden omarmd.

Aanraken gaat over tastzin: een van de vijf  grote zintuigen waarmee momenteel veel aan de hand is.  Na de zintuiglijke revolutie die de technologie teweeg heeft gebracht– een revolutie die nog volop gaande is en gevolgen heeft voor de huishouding van ons hele zenuwgestel  – doet  de huidige tijd met zijn coronamaatregelen er nog een schepje bovenop. Er vinden allerlei ingrijpende verschuivingen plaats in het gebruik en in de betekenis van onze zintuigen. Waarschijnlijk hebben we geen idee, want nauwelijks overzicht.  Zeker is dat het totale systeem van onze zintuigen zich in een reorganisatie bevindt die deels direct door de buitenwereld  wordt afgedwongen, deels ‘vanzelf’, via autonome processen verloopt. 

Deze veranderingen vragen veel  energie omdat er van een vaste nieuwe ordening voorlopig  geen sprake is. De wereld maakt zo’n snelle ontwikkeling door dat voortdurend  nieuwe zintuiglijke aanpassingen nodig zijn. Door  de technologie kwam een zwaar accent te liggen op ons  hoofd en ogen.  Ter compensatie  hiervan worden andere manieren van interactie met het scherm ontwikkeld bijvoorbeeld via  de stem, lichaamsbewegingen of zelfs gedachten.

Onze tastzin is een apart geval.  Tasten en aftasten doen wij in de eerste plaats  met onze handen. In het topje van onze vingers  bevinden zich de uiteinden van belangrijke zenuwbanen die het aftasten tot een uiterst verfijnd gebeuren maken. Wie kent niet de onbedwingbare neiging om in een fysieke winkel uitgestalde producten of kleding aan te raken en beet te pakken? We doen dit om ons te oriënteren.  Om contact te maken en te weten hoe de aard en kwaliteit van datgene is wat voor ons ligt of staat.  Bij online winkelen missen we deze fase.

Het technologisch tijdperk heeft onze tastzin veel speelruimte ontnomen. In plaats van nuances te ontdekken en te mogen genieten, zijn onze vingers veroordeeld tot de harde en  onbuigzame materie van toetsen en scherm. Hoe eentonig is dat? Als dat uren en uren duurt?  Ter vergelijking: papier ruikt, maakt geluid, heeft gewicht en is lichamelijk een veel omvattender ervaring. Als vingers konden praten zouden ze klagen over de immense verveling waaraan wij hen blootstellen… Is er niet iets anders, iets spannenders, beweeglijkers ,  interactievers?
Opmerkelijk en interessant  in dit verband  is de gewoonte van veel mensen tegenwoordig om bij het praten met hun handen te wapperen. Gebaren  om de taal  kracht bij te zetten? Het zou ook een leuk gevonden manier van de zenuwen in de handen en armen kunnen zijn om de te grote verkrampingen en schraalte in de vingers te compenseren met andere levendigheid.

Het wegvallen van de aanraking tussen mensen in de coronatijd betekent nieuwe uitdagingen  voor oog en stem.  Het oog – vaak al te inhalig aan het scherm gekluisterd – wordt uitgenodigd weer eens echt, dat wil zeggen  buiten zichzelf te kijken, terwijl de stem meer ruimte krijgt om  haar muzikale mogelijkheden te exploreren.
Het is wellicht belangrijker dan we denken om bewust te voelen en te kijken wat er gebéurt met onze zintuigen. Maar ook wat we er zelf mee doen en hoe we kunnen zorgen voor een beetje balans en een vreugdevol beheer – op welke manier dan ook.  

Onbeschrijflijk

Met geen pen te beschrijven. Niet te filmen. Deze uitdrukkingen halen we uit de kast als we iets hebben meegemaakt dat zo heftig, emotioneel of bijzonder is dat we geen middelen kennen om dit goed, dat wil zeggen helemáál  aan een ander over te brengen. We behelpen ons met wat er is  -woorden of (bewegende) beelden  – en laten het aan de ander over  zich voor te stellen hoe mooi, erg of ingewikkeld iets is.

Een groot gebied van onze belevingswereld is niet communiceerbaar en zeker niet in woorden.  Hoe maak je iemand anders duidelijk  hoe jouw pijn voelt? Zeggen dát je pijn hebt, is mogelijk. Maar hóe deze pijn precies in jou voelt? Onmogelijk.
Het tekort speelt overal.  Probeer bij thuiskomst van een vakantie aan achterblijvers maar eens over te brengen wat je meemaakte of zag !  Meestal zal zo’n poging uitlopen op een teleurstelling.  Je woorden halen het niet bij wat er werkelijk in je leeft en het kan zelfs gebeuren dat je tijdens het vertellen van je belevingen voelt dat je innerlijke verhaal aan glans verliest. Natuurlijk kunnen foto’s of filmpjes in zo’n situatie helpen maar  uiteindelijk zijn ook deze middelen niet in staat de totaliteit van je ervaring mee te delen.

Onbeschrijflijkheid beperkt zich niet tot onze eigen emoties en belevenissen. Zo vond ik een interessant voorbeeld van beperkte beschrijflijkheid van landschappen in het prachtige boek ‘Het zoutpad’ van Raynor Winn (2019). Noodgedwongen zwervend langs de Engelse zuidkust, samen met haar zieke man, schildert de schrijfster met woorden de talloze, vaak woeste landschappen en zeeën  die ze tegenkomt. Hoe indrukwekkend, mooi en gedetailleerd haar beschrijvingen ook zijn – de woordenstroom ondergaan alleen al is een genot –  tot mijn verbazing stelden ze mij zelden in staat mij een duidelijk beeld van het opgeroepene te vormen.  Het leek er zelfs op dat hoe meer moeite Winn zich getroostte, des te minder ik voor mij zag.  (Precies zoals dit  voor mij ook altijd gebeurt wanneer  iemand een gezicht voor mij beschrijft. Uitputtende details omtrent huidskleur , vorm van lippen, ogen, neus, etc. zeggen mij gewoonlijk weinig tot niets…Uiteraard zou beeld hier – indien nodig – uitkomst bieden.)

Dat een groot gebied van onze belevingswereld niet in taal kan worden weergegeven,  is iets waar  we van jongs af  aan mee leren leven als een vanzelfsprekendheid. Als iets wat we  wellicht regelmatig ervaren maar waar we  geen punt van hoeven te maken.  En toch…  Geen woorden voor ervaringen hebben betekent ook een vorm van eenzaamheid.  Maar wel een eenzaamheid die alle mensen delen! Wat doen we hier eigenlijk mee? Kunnen we deze  waarheid wel verdragen? Toepassen in de omgang met elkaar?

Onbeschrijflijkheid is een woord waar we blij mee mogen zijn. Een term die naar mogelijkheden verwijst. Naar andere opties. Immers,  waar blijft datgene wat in ons leeft maar wat we  niet via  taal kunnen delen? Hebben we er enig zicht op? Zorg voor? Weten we wel voldoende dat we voor sommige emoties en geestelijke indrukken in onszélf een plek moeten en kunnen vinden? En dat we daarvoor van binnen voldoende  ruimte moeten houden die op haar beurt met ons communiceert?

Wanneer we voor onze verbinding met de buitenwereld louter denken te kunnen varen op de taal, doen we niet alleen onze eigen werkelijkheid en die van de ander tekort  – dan loopt onherroepelijk de machine vast.  

Adem

Als er is één ding is waar deze tijd ons op wijst is het wel op adem.  Onze kwetsbaarheid daarin.   Het belang ervan. Ademnood is de kern van corona.  Daarnaast maakte de vergeefse roep van George Floyd   ‘I can’t breathe’  wereldwijd krachten los die nog niet zijn te overzien.
Adem is dé verbindende factor tussen mensen, niemand uitgezonderd. Ons levensbeginsel. Een onzichtbare verbinding die cruciaal is voor ons bestaan. Als je er  een plaatje bij zou willen verzinnen, zou je je een gigantisch collectief infuus kunnen voorstellen. Iets  waar we met z’n allen aan vastzitten, uiteindelijk met eenzelfde draad. Een nooit te overwinnen, definitieve afhankelijkheid.  

Ademhalen. We staan er meestal niet bij stil omdat het vanzelf gaat. Als we bezig zijn, in hevige emoties zijn verwikkeld maar ook tijdens het slapen.  Toch halen we de adem. Waarvandaan? Wie adem zegt, zegt lucht. Specifieke organen waarmee we zijn uitgerust stellen ons in staat lucht binnen te laten in ons fysieke systeem en deze weer uit te laten uitstromen nadat het werk is gedaan.  Dit klinkt rustig en mooi. Maar in de praktijk kan het ook anders voelen. We kunnen het wel eens benauwd hebben. Het kan ergens bedompt zijn. Soms moeten we een luchtje scheppen. Of  zijn we na een verzoenend gesprek helemaal opgelucht.  Aan de andere kant kan een landschap of prestatie op een positieve manier adembenemend zijn, zo mooi…

In het fysieke vlak betekent ademen een voortdurende verversing van lucht en daarmee  een reiniging. Iets krachtigs en schoons komt binnen (hier zal niet worden ingegaan op het milieu, al kan dat verhaal prima dienen als achtergrond van deze beschouwing). Als dat iets klaar en verbruikt is,  verdwijnt het weer naar buiten.
Nu is het in de bovenstroom van onze cultuur bepaald geen gewoonte om fysieke verschijnselen  met geestelijke processen te verbinden. De wetenschap – alleen het bewijsbare telt ! –  heeft nu eenmaal het laatste woord gekregen en dat is jammer. Zo ook in het geval van de ademhaling.   Door deze immers  als metafoor op te vatten van iets wat op psychisch vlak óók plaatsvindt,  schep je een kader dat aardige denkstof biedt. Anders gezegd: hoe staat het met de geestelijke lucht die wij inademen? Wij als individuen, als volk, maar ook wij als  mensheid?

Laten we terugkeren naar de actualiteit en uitgaan van het beeld van een bedompte, ongeventileerde kamer of zaal – een  plek waar de grote adembenemer corona bij uitstek toeslaat.  Onze kennis reikt inmiddels zo ver dat we weten dat zo’n locatie riskant,  zo niet gevaarlijk is.  Hier staat onze adem op het spel.  We moeten luchten op zijn minst. Beter nog: naar buiten! De ruimte in!
Stel nu dat onze geest  – die van ons eigen persoontje maar ook die van de mensheid al geheel  –  een vergelijkbare binnenruimte is.  De vraag wordt dan : wat ademen wij daar  in?  Hoe verfrissend, vitaliserend, hoe nieuw en van buiten, zeg maar kosmisch  is de lucht die we  binnenlaten?  Door ons heen laten stromen? Hoe riskant is het wanneer we niet ventileren, de ramen niet wijd opengooien van tijd tot tijd? Zijn we er zeker van dat we niet ongemerkt en voortdurend onze eigen, uitgeademde  lucht inhaleren, een lucht die  allang verbruikt is en niets essentieels meer voor ons doet? 

Deze tijd vraagt om openingen.  Om het zoeken naar nieuwe luchtwegen waarlangs de mensheid –  dus  i e d e r e e n – kan ademhalen. Vrijuit.  Waar we vooral eerst op adem kunnen kómen, want wat is de lucht benauwd geworden.  Zelfs zingen is tegenwoordig  gevaarlijk en hoe alarmerend  is dat.  
Adem, lucht en ruimte zijn één. Happen naar lucht is geen leven. Naast een fysiek vaccin tegen corona  zou  bewustzijn van geestelijke processen omtrent adem en ademnood in al hun facetten  (dus alles wat we daarin met onszelf en anderen doen) wel eens een cruciale bijdrage aan een gezondere  toekomst kunnen zijn.

Opzichtig

Sinds enige jaren heerst in geschreven media – met name tijdschriften en magazines van dagbladen – de gewoonte om interviews en artikelen te voorzien van megaportretten van de personen om wie het gaat.  Wanneer  je als lezer argeloos een pagina omslaat , loop je regelmatig de kans op een gezicht te stuiten waarvan  je dankzij de digitale fototechniek ieder pukkeltje, rimpeltje of baardhaar mag aanschouwen. Zelfs porieën zijn soms   waar te nemen. Een indringende blik staart je aan: ‘hier ben ik, luister,  je kunt niet om mij heen!’  Ook letterlijk niet want het portret vult vaak de hele bladzij. Even ben je totaal gevangen: dit is de mens waartoe je je moet bepalen, al is het kort. Iets anders is er niet.

Hoe leuk is dit? Hoe interessant?  Wat draagt een dergelijke afbeelding eigenlijk bij?   Aan mijn ervaring als lezer?  Wat doet het met mij?  Los van het feit dat een megaportret bewust of onbewust waarschijnlijk meteen een oordeel in mij  oproept  dat weinig ter zake doet en dus afleidt, vraagt de stijl of laten we zeggen dit journalistieke fotobeleid om serieuze reflectie.

Persoonlijk ervaar ik de confrontatie met enorme gezichten die op onverwachte momenten van het papier op mij af springen als genant. Dat  heeft te maken met ongewenste intimiteit. Waarom komt deze onbekende zo dichtbij zonder dat ik daarom heb gevraagd?  Wat moet ik met zo’n  kwetsbaarheid ? Ik voel me als lezer in de positie van voyeur geplaatst en de geportretteerde zelf… Ja, wat ervaart zo iemand eigenlijk? Heeft hij of zij eigenlijk inspraak in de gang van zaken? En hoe voelt het om met de wangen bloot op menige salontafel te liggen? Natuurlijk kan je zeggen dat smaken verschillen maar hoe dan ook wringt er voor mijn gevoel iets op het punt van gelijkwaardigheid en instemming  in deze kwestie.  
Deze tijd waarin afstand in combinatie met respect  het parool geworden is, is wellicht  hét moment om kanttekeningen te plaatsen bij een praktijk die al te geruisloos ingang heeft gevonden en tot op de dag van vandaag gehandhaafd blijft.

Maar er is nog iets anders wat in deze gewoonte  van afbeelden speelt, iets wat mogelijk diep  ingrijpt. In de megaportretten wordt het individu niet alleen groot en dus als heel belangrijk  neergezet, er wordt geen context gegeven. Er is niets omheen, geen relativering, geen verbinding met andere zaken of mensen. Het is de triomf van het IK dat zegeviert. Als een artikel of interview meerdere bladzijden omvat, wordt deze  ‘boodschap’ bovendien in veel gevallen uitentreuren herhaald. Op iedere bladzij prijkt weer een andere afbeelding van de persoon, hangend op een trap,  stoel of boomstronk, vaak ludiek maar altijd duidelijk geposeerd. Soms verschijnt pagina na pagina een kleiner portret, steeds vanuit   een andere invalshoek genomen. Ja ja, nu weten we het wel, is de verzuchting die dan bij mij opkomt…
Hoe onschuldig is de werking van dit  journalistieke fotobeleid in een tijdperk waarin we de kans hebben om van ikkigheid een sprong naar gevoelens van verbondenheid  te maken?

Jong en oud

De coronacrisis betekent een voorlopig einde aan twee belangrijke overtuigingen in onze cultuur. In de eerste plaats die over de maakbaarheid van het leven:  ons vermogen om de wereld en  onze omstandigheden  naar onze hand te zetten.  Hardhandig en collectief zijn we op onze plaats gezet, dat wil zeggen een plaats die relatief is. Onze macht stuitte op onbekende, onverbiddelijke grenzen.  We blijken angstig, onwetend, kwetsbaar te zijn. Spiritueler kan een ervaring niet  wezen  – los van het geloof dat je aanhangt of welke betekenis je er ook maar aan wilt geven.
De tweede overtuiging die gestrand is,   is het idee dat het belangrijk en fijn is om oud, heel oud te worden en je middels een gezonde levensstijl  daarop te richten. Hoogbejaarden die klaar waren met hun bestaan werden tot voor kort tegengewerkt of met de nek aangekeken.  Hoe radicaal anders is onze blik sinds corona haar intree deed. Het werkelijke denken – nu puntje bij paaltje komt – komt erop neer dat ouderen nauwelijks of geen betekenis hebben voor een viriele samenleving.  Van hen komt geen rendement, is niets te verwachten. Integendeel.  De  groep  is lastig, want kwetsbaar. Ze kosten bakken met geld!

Kwetsbaarheid, de hardcore business van corona die de hele mensheid, de hele planeet  geldt,  is een moeilijke staat van zijn – zeker voor de westerse mens. Om terug te komen in de oude overtuiging, in het oude gevoel van stoerheid (die misschien wel neerkomt op een mythe) wordt de kwetsbaarheid weggeschoven en geparkeerd bij diegenen die ‘toch al  gauw dood zullen gaan’. Kwetsbare ouderen in plaats van ouderen. Projecteren of stigmatiseren? Het is maar hoe je het bekijkt.   Gelukkig zijn er heel andere mogelijke manieren van denken en praten.  Je kunt je bijvoorbeeld afvragen: wat hebben jongeren en ouderen aan elkaar? Wat hebben zij elkaar te melden, wat kunnen ze bijdragen aan elkaar, zelfs nu , juist nu , nu kwetsbaarheid – en niet alleen de fysieke – de grote algemene deler vormt? We zouden veel krachtiger, veel oprechter, veel gedurfder kunnen proberen te communiceren.

De jeugd heeft de toekomst: verwachtingen, hoop. Ouderen hebben het verleden: ervaringen met het reële leven,  verhalen.  In het midden scharniert de tijd: het heden.
Wie het raakvlak tussen de twee perspectieven niet benut, er in plaats van een vruchtbaar overstromingsgebied een waterscheiding van maakt, verspeelt kansen op fundamentele weerbaarheid. Naar beide kanten, fysiek en mentaal.  Want laten we eerlijk kijken in het brandpunt dat heden heet: kennen ook jongeren soms geen moedeloosheid, zwakte en breekbaarheid en leeft in menig oudere niet de eeuwige jeugd?

In jong ligt oud te wachten, in oud blijft jong bestaan. Alleen de verbinding kan ons redden. Uiteindelijk zijn we allen even tijdloos en hopeloos gelijk.