Opzichtig

Sinds enige jaren heerst in geschreven media – met name tijdschriften en magazines van dagbladen – de gewoonte om interviews en artikelen te voorzien van megaportretten van de personen om wie het gaat.  Wanneer  je als lezer argeloos een pagina omslaat , loop je regelmatig de kans op een gezicht te stuiten waarvan  je dankzij de digitale fototechniek ieder pukkeltje, rimpeltje of baardhaar mag aanschouwen. Zelfs porieën zijn soms   waar te nemen. Een indringende blik staart je aan: ‘hier ben ik, luister,  je kunt niet om mij heen!’  Ook letterlijk niet want het portret vult vaak de hele bladzij. Even ben je totaal gevangen: dit is de mens waartoe je je moet bepalen, al is het kort. Iets anders is er niet.

Hoe leuk is dit? Hoe interessant?  Wat draagt een dergelijke afbeelding eigenlijk bij?   Aan mijn ervaring als lezer?  Wat doet het met mij?  Los van het feit dat een megaportret bewust of onbewust waarschijnlijk meteen een oordeel in mij  oproept  dat weinig ter zake doet en dus afleidt, vraagt de stijl of laten we zeggen dit journalistieke fotobeleid om serieuze reflectie.

Persoonlijk ervaar ik de confrontatie met enorme gezichten die op onverwachte momenten van het papier op mij af springen als genant. Dat  heeft te maken met ongewenste intimiteit. Waarom komt deze onbekende zo dichtbij zonder dat ik daarom heb gevraagd?  Wat moet ik met zo’n  kwetsbaarheid ? Ik voel me als lezer in de positie van voyeur geplaatst en de geportretteerde zelf… Ja, wat ervaart zo iemand eigenlijk? Heeft hij of zij eigenlijk inspraak in de gang van zaken? En hoe voelt het om met de wangen bloot op menige salontafel te liggen? Natuurlijk kan je zeggen dat smaken verschillen maar hoe dan ook wringt er voor mijn gevoel iets op het punt van gelijkwaardigheid en instemming  in deze kwestie.  
Deze tijd waarin afstand in combinatie met respect  het parool geworden is, is wellicht  hét moment om kanttekeningen te plaatsen bij een praktijk die al te geruisloos ingang heeft gevonden en tot op de dag van vandaag gehandhaafd blijft.

Maar er is nog iets anders wat in deze gewoonte  van afbeelden speelt, iets wat mogelijk diep  ingrijpt. In de megaportretten wordt het individu niet alleen groot en dus als heel belangrijk  neergezet, er wordt geen context gegeven. Er is niets omheen, geen relativering, geen verbinding met andere zaken of mensen. Het is de triomf van het IK dat zegeviert. Als een artikel of interview meerdere bladzijden omvat, wordt deze  ‘boodschap’ bovendien in veel gevallen uitentreuren herhaald. Op iedere bladzij prijkt weer een andere afbeelding van de persoon, hangend op een trap,  stoel of boomstronk, vaak ludiek maar altijd duidelijk geposeerd. Soms verschijnt pagina na pagina een kleiner portret, steeds vanuit   een andere invalshoek genomen. Ja ja, nu weten we het wel, is de verzuchting die dan bij mij opkomt…
Hoe onschuldig is de werking van dit  journalistieke fotobeleid in een tijdperk waarin we de kans hebben om van ikkigheid een sprong naar gevoelens van verbondenheid  te maken?