Levensverwachting

Onlangs verscheen in de media weer een rapport met de nieuwste cijfers over de levensverwachting van Europeanen. Al meer dan dertig jaar neemt de gemiddelde leeftijd waarop mannen en vrouwen sterven toe, aldus het medische tijdschrift The Lancet.   Ondanks de teruglopende verwachting tijdens corona werden mannen in  Europa in 2024 gemiddeld 80,5 jaar en vrouwen 83,3. Het Centraal Bureau van de Statistiek (CBS)  voorspelt dat  in 2050 de gemiddelde levensverwachting in Nederland zal stijgen tot 86,5 jaar. 

Binnen dit verhaal valt een specifieke nuance op. The Lancet meldt dat al vóór corona de levensverwachting minder snel steeg dan daarvoor.  Dit schrijft men toe aan een toenemend aantal sterfgevallen ten gevolge van hart- en vaatziekten. Deze  worden op hun beurt gekoppeld aan  de ongezondere manier van leven door Europeanen : slechter eten, minder bewegen, roken en drinken. De bekende lijst, waarvan ongezond eten de kroon spant.  Inspanningen om gezond voedsel goedkoper te maken en het roken uit te bannen zouden in deze visie  leiden tot een steeds hogere levensverwachting. So far so good.  

Zonder de feiten te ontkennen of ook maar iets af te doen aan de geweldige vooruitgang van de medische wetenschap kun je serieuze bedenkingen hebben bij het eenzijdige plaatje dat nu al jaren hardnekkig in de media rondgaat.  Immers, waar blijft de psychologische oftewel geestelijke factor in het denken over levensverwachting ? Wordt deze meegenomen in de onderzoeken? Je leest er nooit iets over.  Niet voor wat betreft individuele gevallen en niet in verband met de heersende cultuur. Als het klopt dat deze cruciale meespeler in het veld (zijn we niet lichaam en geest?) simpelweg wordt genegeerd, heeft dat vanuit wetenschappelijk oogpunt waarschijnlijk als belangrijkste reden dat de invloed van spanning, stress en verdriet op het lichaam moeilijk meetbaar is. Daar komt nog iets bij. In de moderne cultuur zijn ‘psyche’ en ‘geest’ de laatste dertig, veertig  jaar als niet sexy, niet snel en soms zelfs als wat hinderlijk  op een zijspoor gezet. De enorme mentale problematiek die zich recent bij jongeren begint af te tekenen is hiervan het resultaat.

De grote nieuwe verslaving van het scherm zal zowel in lichamelijk opzicht (ogen, zenuwgestel en hersenen) als vanuit het geestelijke domein  (angsten, stress)   de levensverwachting in de loop van de tijd wel eens kunnen gaan temperen. Los hiervan  veroorzaken vertechnologisering en digitalisering van de maatschappij bij velen die om de een of andere reden niet goed mee kunnen komen spanning, machteloosheid en frustratie met alle lichamlijke gevolgen van dien. Of hier wellicht een link bestaat met de minder snelle toename van de levensverwachting sinds het begin van deze eeuw is een interessant punt voor onderzoek – zeker wanneer de tijd wat verder gevorderd is.  

Het discours omtrent  levensverwachting  en gezondheid in zijn algemeenheid is gebaseerd op enkele aannames. Ten eerste: we moeten zo oud mogelijk willen worden. Ten tweede: we hebben individueel schuld aan ‘slechte gewoontes’. Ten derde: we zijn zelf verantwoordelijk voor onze leeftijd.  Hiermee wordt duidelijk dat niet alleen de psychische factor buiten beeld blijft, maar ook de samenleving als zodanig. De cultuur.  Gezondheid is een uiterst complex gegeven, dat mede afhangt van wat je met elkaar schept aan sfeer, afspraken en gewoonten. Zo zou een serieuze onderzoeksvraag naar het waaróm van een ongezonde levensstijl bijvoorbeeld een schat aan informatie kunnen opleveren die uiteindelijk  ten goede komt aan  allen.  
‘Bij de mening die wij huldigen over gezond leven moeten we nooit vergeten dat de samenleving wemelt van gedragsvormen, gewoontes en verslavingen van uiteenlopende aard die eenvoudig niet (h)erkend worden als ontsnappingsroutes of als schadelijke keuzes voor individuen en hun omgeving. Mensen worden vaak ziek om psychische redenen of door het gedrag van anderen, maar vreemd genoeg wordt hier nauwelijks over gesproken. Onvriendelijke omgang tussen mensen in het algemeen, ruzies die niet worden opgelost, een agressieve buurman, partner of werkgever: velen zouden aansprakelijk moeten worden gesteld voor ziekmakend gedrag.
Niet het brandmerken van personen of groepen draagt bij aan de discussie. Wel het nadenken over en verbeteren van het algemene leven. Een bezinning op collectieve verantwoordelijkheid voor het fysieke én geestelijke milieu.’
(citaat uit ‘Het nieuwe moeten; vragen om cultuur’)

Het woord ‘levensverwachting’ komt nog in een ander verband voor en wel op onheilspellende wijze. Wanneer iemand een ernstige diagnose bij de dokter krijgt, zal hij of zij niet zelden te horen krijgen  hoe lang de levensverwachting nog is. Een kwestie van dagen, weken, maanden of in het gunstigste geval  jaren.  Al naar gelang. Bijna iedereen heeft zo’n situatie van nabij wel eens meegemaakt. Nog los van het al of niet uitkomen van zo’n voorspelling krijgt de patiënt met de diagnose een tijdvonnis mee waar hij of zij  niet meer onderuit komt. Een levensverwachting in tijdseenheden uitgedrukt en door iemand van buitenaf op ons lijf geplakt. Niet in alle landen doet men het zo maar wij Nederlanders willen graag weten ‘waar wij aan toe zijn’.   Wat doet dit met een mens? Welke waarde heeft  zo’n perspectief? Draagt het bij aan de kwaliteit van je leven of leidt het juist af van diepe processen die buiten de tijd doorleefd zouden kunnen worden?

Tot slot kun je de term levensverwachting nóg anders hanteren. Je kunt er iets van maken dat helemaal van jezelf is. Wat verwacht jij van het leven? Die vraag kun je jezelf op iedere leeftijd stellen, zelfs wanneer je stokoud bent. Het aardige wat je dan onder andere kunt ontdekken is dat verwachten niet hetzelfde is als dromen of hopen.

Kijken

Wat gebeurt er wanneer je voor het eerst wordt geconfronteerd met een nieuwe situatie, bijvoorbeeld een ruimte waar een feestje aan de gang is en jij binnenkomt? Je zult in eerste instantie kijken, je fysieke oog over het totaalplaatje laten gaan. Dit gebeurt razendsnel, zeker  in de huidige tijd waarin we getraind zijn om met één blik een schermafbeelding te ‘scannen’.  Wat  levert dit kijken je op? Het hangt ervan af. De één zal meteen naar details kijken, de ander naar het geheel of naar de mate van drukte,  een derde naar kleuren en ga zo maar door. Met andere woorden: we verschillen bij het kijken in onze benadering, afhankelijk van wie we zijn.  Maar kijken doen we allemaal – tenzij we blind zijn  – met onze fysieke ogen in de eerste plaats. 
We kijken altijd naar iets. Tussen onze ogen en datgene of diegene(n)  waarop ze zich richten bestaat altijd een zekere afstand. We zeggen: kijk voor je! Of: kijk uit! Met onze ogen maken we,  in samenwerking met ons gehoor, een eerste contact met onze omgeving,  slaan we als het ware een bruggetje naar buiten toe.  Sinds  de oertijd doen we dat om gevaren in te schatten en dat is tegenwoordig niet anders, al is ‘gevaar’ een ingewikkeld  begrip geworden.   

We staan er niet zo direct bij stil omdat we de woorden vaak door elkaar denken en gebruiken, maar  kijken is nog geen zien. Wat zijn de verschillen en waarom is het interessant om dit uit te pluizen?  De  volgende twee zinnen maken iets duidelijk van waar het in essentie om gaat. Neem : ‘Als je goed kijkt, kun je het zien!’ Of: ‘Ik heb overal gekeken maar hem niet gezien’. Het lijkt erop dat je eerst moet kijken voordat je iets of iemand kunt zien.  Sterker nog, dat je langer of beter moet kijken voordat je kunt zien. Dat er dus een bepaalde volgorde (voorwaarde?)  bestaat tussen de woorden. Eerst kijken, dan zien.|
Zien is een wezenlijk andere ervaring dan kijken.  Iets zien betekent ingezoomd zijn, gefocust zijn, iets of iemand in je bewustzijn ‘te pakken hebben’, waarnemen. Bij zien hoort dus een object dat je als het ware naar binnen haalt.  (Het bekende spelletje  ‘Ik zie ik zie wat jij niet ziet’ illustreert dat goed.) Het  is niet ‘zien náár’. Je zíet iets of iemand.  Als constatering. Punt.
Hoewel kijken en zien dus gewoonlijk samengaan, is het aardig om te beseffen dat dat niet altijd automatisch gebeurt. Je kunt  kijken zonder te zien, bijvoorbeeld wanneer je  op een mooie zomeravond aan zee zit en wat mijmert. We kunnen staren: onze  ogen open hebben zonder bewust  iets waar te nemen.

Kijken doe je met je ogen en is puur zintuiglijk.  Zien gebeurt in je geest. Je zou het ook zo  kunnen zeggen: kijken heeft te maken met het overzicht, de buitenwereld. Zien met je binnenwereld, met jezelf. Wát je waarneemt  heeft te maken met wat je bewust of onbewust zoekt. Maar het kan ook gebeuren dat je zomaar, spontaan iets ziet. Daar kan je dan al of niet over nadenken of er wat mee doen. 
De nuances waar het bij  de woorden  om gaat kun je met enige mate van concentratie zelf fysiek voelen door ‘kijken’ en ‘zien’ hardop uit te spreken. Je kunt daarbij een verschil van zwaarte voelen en ook het gebied  in je lichaam waar de woorden ontstaan en resoneren. (Een aardige oefening die opgaat voor het Nederlands.  In hoeverre zij ook geldt voor andere talen wordt  hier in het midden gelaten.)

Tot nu toe gaat het over letterlijke betekenissen. Kijken en zien worden echter ook in meer figuurlijke zin gebruikt. Bijvoorbeeld: mijn kijk op dingen (visie), ik kijk ernaar uit! (verheug me),  we zullen het bekijken (kijken naar alle kanten van een situatie, er nog eens naar kijken).  Zien betekent soms begrijpen, inzien : ik zie het! Ik zie het vóór me! : ik heb er  een duidelijke voorstelling van. Als we het hebben over iemands ‘zienswijze’ bedoelen we de manier waarop iemand iets beschouwt.
Zodra we afstand nemen van het fysieke kijken en zien, geldt dat ook blinden allerlei  woorden en uitdrukkingen kunnen gebruiken zoals ‘we kijken wel’, ‘dat valt te bezien’ enzovoort.    

Hoewel het onderscheid tussen kijken en zien ook in het woordenboek van Van Dale wel is terug te vinden, geeft men daar  bij ‘zien’ onder talloze andere betekenissen toch ook die van ‘kijken’. De achtergrond hiervan ligt misschien in het feit dat er een aantal gangbare woorden en uitdrukkingen  bestaat waarin ‘kijken’ en ‘zien’ elkaar van heel dichtbij raken of een enkele keer samenvallen.   Voorbeelden hiervan zijn in de letterlijke betekenis : tot kijk/tot ziens – te bekijken/ te zien – hij ziet slecht . In de figuurlijke: we kijken wel/we zien wel (iets even op z’n beloop laten).
Aardig in dit verband is het woord zienderogen, wat volgens het woordenboek betekent: ‘op goed waarneembare wijze, zodat men het met de ogen kan volgen ’. Een doordenkertje, net als het woord ‘ziener’.  

Waarom dit verhaal? Nuances in de taal zijn belangrijk voor ons bewustzijn. In deze snelle tijd bestaat het gevaar dat we taal achtelozer gaan gebruiken waardoor ons bewustzijn aan kwaliteit inboet. Als gevolg hiervan hebben we niet alleen moeilijker contact met onze  (van nature zeer rijke!) binnenwereld, maar wordt ook ons taalgebruik simpeler. Ongenuanceerder.  In een wereld vol onbegrip en misverstand zou meer aandacht voor taal bepaald geen luxe zijn en  een waardevol verschil kunnen maken.  

Eenzaamheid

Over eenzaamheid is veel te doen. In kranten, tijdschriften en televisieprogramma’s  wordt het verschijnsel met grote regelmaat uitgemeten. Statistieken vertellen ons hoeveel mensen zich eenzaam voelen. Dat zich onder hen veel jongeren bevinden is betrekkelijk nieuw.  Over het algemeen wordt eenzaamheid in onze samenleving beschouwd als iets onwenselijks en zeer onprettigs. Mensen lijden aan eenzaamheid.  Zo is het beeld. (In hoeverre de uitgesproken negatieve  waardering van eenzaamheid niet bijdraagt aan dat lijden, wordt zelden of nooit ter discussie gesteld, maar dit terzijde!)
Wanneer het in de sociale zorg of media over eenzaamheid gaat, wordt meestal gezocht naar oplossingen (bijvoorbeeld voor ouderen die alleen zijn ) of – in iets mindere mate – naar oorzaken (bijvoorbeeld de individualistische prestatiemaatschappij in het geval van jongeren).  Er wordt vooral praktisch gekeken.  In vrijwel alle goedbedoelende intitiatieven en analyses worden eenzaamheid en alleen zijn aan elkaar gelijkgesteld en door elkaar gebruikt. Ten onrechte. Alleen zijn is een feit. Eenzaamheid kent vele gevoelsnuances.

Bij het het nadenken over eenzaamheid is het belangrijk  om onderscheid te maken tussen je eenzaam voelen en eenzaam zijn. In 1959 verscheen er een beroemd boek van de hand van voormalige koningin Wilhelmina met de titel ‘Eenzaam maar niet alleen’.  Het omdraaien van deze uitspraak in ‘Alleen maar niet eenzaam’ kan richting geven aan de reflexie – zowel in algemene  zin als in concrete, individuele gevallen. In het eerste geval gaat het om een gevoel, in het tweede om bewustzijn.  

Het soort eenzaamheid waarover zo veel wordt geschreven en gesproken gaat over relaties  tussen mensen. We spreken van een eenzame ziel of noemen iemand vereenzaamd wanneer we de indruk hebben dat die persoon haast met niemand omgang heeft. (Dit hoeft niet altijd te kloppen, we kunnen immers niet alles van anderen zien of weten en projecteren vaak onze eigen normen op de medemens!). We vinden iemand ook eenzaam, wanneer hij of zij op een feestje aan de kant  blijft staan en met niemand in gesprek raakt. Wij vinden dat zielig. Aan zo iemand zal wel iets mankeren, denken we – misschien een autist? Heel gauw en heel graag plakken wij een oordeel op bepaald gedrag dat niet sociaal is in onze ogen of niet conform aan wat men doet.
Maar hoe erg is het eenzame gevoel dat je juist in gezelschap kan overvallen? In een menigte, een groep, op je werk tussen collega’s, op vakantie, temidden van grote vrolijkheid of tijdens een familiediner? Ja zelfs bij een intieme vriend of vriendin kun je plotseling eenzaamheid voelen wanneer je iets wat voor jou belangrijk is niet kunt delen. Dit soort eenzaamheid kennen de meeste mensen maar,  zo ze deze al niet verdringen, dan is het toch moeilijk of zelfs ondoenlijk om erover te communiceren. Een en ander raakt namelijk aan een extreme persoonlijke kwetsbaarheid.  

Echte eenzaamheid in sociaal verband  is een heel ander verhaal. Het gebeurt als we uit een verbinding zijn geknipt. Gepest worden, buitengesloten zijn. Ook al hoeft kwaadwilligheid niet altijd een rol te spelen, echte eenzaamheid heeft te maken  met gedrag van anderen waarover niet is gecommuniceerd en dat wij niet begrijpen. Hierdoor ontstaat onzekerheid en een crisis in het zelfbeeld, schaamte, hevige twijfel: wat is er mis met mij, heb ik iets verkeerd gedaan?
Wie vitaal is en over voldoende geestelijke middelen beschikt – zoals een besef van verbondenheid met de ruimere omgeving – kan dit soort eenzaamheid hendelen of compenseren. Voor anderen is het moeilijker en ontstaat een ervaring van kou en  isolement.  Van iets waar je niet uit kunt, in vastzit. Goede therapie, spiritualiteit of zelfontwikkeling kunnen hier helpen.  

Op dit punt van het verhaal moet nog iets heel anders worden aangevoerd. Dat eenzaamheid  in onze cultuur zo negatief wordt beschouwd, is in de grond van de zaak gek. Het is het gevolg van een beperkte blik.   Immers alle wezens op aarde en dus ook wij zijn uniek en dus per definitie eenzaam.  We zijn eenzaam omdat er niemand op aarde ooit precies voelde, dacht,  reageerde of er zo uitzag als wij. Ook zijn wij eenzaam in onze ervaringen van fysieke pijn, in die van verliefdheid en liefde,  in onze verwerking van verdriet of in onze processen van heling. We kunnen elkaar van alles aanreiken, elkaar helpen zoveel als mogelijk, maar we  moeten er in eenzaamheid doorheen – zoals wij ook alleen worden geboren of zullen sterven. Niemand kan ons leven, onze gezondheid,  onze verantwoordelijkheden, onze keuzes overnemen! We zijn wezenlijk eenlingen en onderworpen aan een existentiële eenzaamheid.

Daarom moeten we leren om flink te zijn en deze menselijke conditie onder ogen te zien. Eenzaamheid is. Zij is een gegeven waarmee we moeten werken. In onze geest bestaat een onvoorstelbare ruimte waarin wij ons kunnen bewegen tussen eenzaamheid, alleen zijn en verbondenheid.  Laten we het niet erger maken voor elkaar. Laten we leren om alleen te zijn en niet eenzaam – omdat we verbonden met alles en allen zijn.

Vrede

Sinds enige tijd is de wereld in de greep van enkele oorlogen die gevaarlijker en bedreigender lijken dan  de vele conflicten die al zo lang en eigenlijk zonder ophouden op aarde leiden tot ontheemding,  verschrikking en onnoemelijk leed – psychisch, fysiek en materieel.
Angst voor een totale vernietiging van de beschaving en voor de instorting van een orde die  tot voor kort in staat leek om de situatie op onze planeet enigszins te stabiliseren overschaduwt in toenemende mate het algemene vertrouwen en de hoop op vrede.  Komt het ooit nog goed en kán het eigenlijk wel goed komen? Het ‘vrede op aarde’ – een lied dat met kerstmis nog altijd vroom in kerken wordt gezongen – klinkt meer en meer als een achterhaalde, door niemand meer geloofde tekst. Een bezwering tegen beter weten in.   De repeterende regels  ‘in de mensen een welbehagen’ maken het er niet beter op. Hoe halen we het in ons hoofd om er zelf een puinhoop van te maken en vervolgens te gaan zitten wachten op een deus ex machina?

Over een wonder hoeven we niet na te denken, dat ligt volkomen buiten ons bevattingsvermogen, ons bereik. Daarom is het beter onze energie te gebruiken voor wat haalbaar is. Bijvoorbeeld voor het nadenken over vrede. Wat is dat eigenlijk voor toestand? En waar moet je die plaatsen? Gewoonlijk denken we bij vrede aan een situatie tussen landen. Het is vrede wanneer er geen oorlog is. Maar er bestaat ook zoiets als vrede tussen jou en mij. Tussen mensen onderling. Last but not least gaat  vrede over een toestand in onszelf als individu. Zeker in de huidige tijd is het laatste de moeite waard om te onderzoeken, want hoe voelt dat: vrede in jezelf?
Wanneer je het omschrijft met te.vrede.n zijn, zul je waarschijnlijk moeten constateren dat je niet vaak en zeker ook niet heel lang vrede hebt met hoe het in je leven gaat of met wie je bent of wat je doet. En dit geldt vermoedelijk voor heel veel mensen in deze tijd!  Er heerst ontzettend veel onvrede. Collectief zijn we dag en nacht uit op anders, op beter en op meer, en dat met een onvoorstelbare gretigheid. Die houding geeft weinig rust of echte vreugde. Voortdurend gaan we over de grenzen heen van onze eigen mogelijkheden qua geld, tijd of lichamelijke conditie.

In de zeldzame of schaarse momenten dat je je helemaal vredig voelt, kun je de essentie pakken van wat vrede is: een gevoel van volkomen in rust zijn. Zonder stress. In harmonie. Alsof alles past en op z’n plaats valt.  Alsof de weegschaal helemaal in het midden stilstaat en geen noodzaak heeft om in beweging te komen. Prachtig, maar precair. Ook spannend. Want is deze toestand niet vreselijk saai? Is de dynamiek van het leven niet juist dat er onafgebroken beweging is? Iets verandert? Verschuift?
In- en intevreden personen die nooit van baan veranderen of altijd op dezelfde plek blijven wonen worden over het algemeen niet als de meest interessante of slimme figuren beschouwd. Natuurlijk kan angst voor  verandering wel eens een rol spelen  in zo’n situatie , maar waarom iemand  niet het benijdenswaardige vermogen gunnen om in vrede  te genieten van wat is? In een dergelijk algemeen en  oppervlakkig oordeel wreekt zich de fundamentele  onmacht om te weten wat zich werkelijk in een ander afspeelt. We hebben geen idee.  Hoe het er bij een ander van binnen uitziet. Waar een ander écht mee bezig is waardoor bepaalde keuzes worden gemaakt.
We hóeven ons toch helemaal niet te bemoeien met de vorm van leven die een ander kiest?  Als wij dat wel doen zijn wij op oorlogspad…

Niet alleen #metoo zet de toon.  Noch de misbruikschandalen of de onveilige werksituaties  waarin driftkoppen of sadisten de dienst uitmaken. Natuurlijk zijn die verschijnselen erg. Maar het zijn slechts de uitwassen van wat wij allemaal gewoon zijn gaan vinden: het ongevraagd, vaak met psychisch geweld overschrijden van  andermans grenzen. Het genadeloos neersabelen van anderen zodra zij iets doen of zeggen wat ons niet bevalt – het dag en nacht oordelen en veroordelen, het betweteren,  het pesten, het invullen van andermans gedrag – de ongekende bemoeienis met andermans innerlijk leven en motivatie – het zijn stuk voor stuk wapenen op het strijdtoneel dat onze cultuur geworden is. Oorlog tussen individuen, tussen groepen. Maar in een oorlog gaat alles dood. Schoonheid, scheppingskracht. Zelfs de taal.

Vrede is: niet grensoverschrijdend zijn. Leven en laten leven. Iedereen en alles op z’n plek. Zoals het gegroeid is.  Met rust laten wat is. Alleen op die manier kan zich ontwikkelen wat belangrijk is. Kan zich opbouwen wat vitaal is en organisch wil veranderen. In jezelf. In de ander. In een land. Een volk.

Talent

Talent is een woord dat je moet wegen. Anders dan ‘gave’ is het licht van toon. Het heeft iets zwevends en luchtigs. Beide woorden hebben wel dezelfde betekenis en zijn beide oorspronkelijk geworteld in pure materie, namelijk  geld. ‘Gave’ ontstond bij ons in de late middeleeuwen uit ‘geven’: bedankt voor je goede gaven. Hiermee werd in eerste instantie  het offer of de aalmoes bedoeld. Een tastbaar geschenk. Terwijl in de bijbel al eerder een ruimere betekenis voorkwam in verband met de gaven van de Heilige Geest (wijsheid, kennis en inzicht), ontwikkelde ‘gave’ zich in onze streken meer en meer tot een eigenschap en wel een  ‘uitzonderlijk vermogen van lichaam of geest’. Hiermee kreeg het zo ongeveer dezelfde betekenis als ‘talent’.  

‘Talent’ heeft zijn oorsprong in de klassieke oudheid.  De Grieken kenden het talanton: weegschaal, vandaar een bepaald gewicht, een som geld (in het Latijn: talentum). Een talent woog precies zo en zoveel en vertegenwoordigde een concrete som geld.  De raad om ‘ met je talenten te woekeren’, zoals deze via de bijbel in onze cultuur terecht gekomen is, had oorspronkelijk dan ook deels te maken met de materiële kant van het bestaan. Hiervan getuigen passages uit Mattheus 25: je gaat je talent toch niet onder de aarde begraven?  Je haalt toch zoveel mogelijk  voordeel uit het geschenk dat God je gaf?   Economie, geldbelegging, toen al. Het zo goed mogelijk besteden van wat je bezat. Vooral vanuit de laatste formulering ontsproot de meer geestelijke interpretatie van ‘talent’ en het bijbehorende dringende advies: laat de bekwaamheid en kundigheid die jou gegeven is niet onbenut!  

Hoewel ‘gave’ en ‘talent’ elkaar qua betekenis dus raken en dikwijls door elkaar worden gebruikt, bevatten de woorden elk toch een eigen spanning en subtiele boodschap. ‘Wat een begaafd persoon!’ hoor je wel eens roepen. Daarin klinkt een zweem van ontzag. Dit geldt helemaal voor de zogeheten bijzondere gaven waarmee het vermogen wordt bedoeld om buiten de normaliteit van het zintuiglijke iets waar te nemen of te ervaren.  Een gave héb je. Je wordt ermee geboren, letterlijk: een geschenk uit de hemel dat respect oproept.  Dat is zo ongeveer de algemene aanname.
Om ‘gave’ heen hangt  de sfeer van iets wat nu eenmaal zo is, iets statisch (bijna zwaars) waar menselijk ingrijpen of beïnvloeding  het aflegt tegen een zekere mate van mysterie. Iemand is hoogbegaafd, heeft ‘de gave van het woord’ etc.  Of niet!

Bij talent ligt het accent net even anders. Het is minder vaag, meer specifiek en vooral: dynamischer.  Het woord fungeert als een soort tweetraps raket. Je hebt talent voor voetbal?  Doe er dan wat mee! De belofte ligt klaar. Het is aan jou om die al of niet waar te maken.
Talent gaat in de eerste plaats over aanleg en potentie. Deze moet worden opgepakt, ontwikkeld en geconsumeerd – door jezelf en/of anderen – wil zij tot bloei komen. Je kunt getalenteerd zijn op zeer uiteenlopend gebied: aanleg hebben voor zingen, tekenen, koken, grappen maken, handel drijven, schrijven, acteren, lesgeven, dieren temmen, geneeskunde bedrijven etc. etc.  
Veel talent blijft verborgen. Voor mensen zelf wanneer zij bijvoorbeeld in hun kinderjaren niet gestimuleerd zijn om te ontdekken wat zij ‘in huis hebben’. Maar ook vanwege andere factoren. De situatie van een druk bestaan waar men is ingerold  of belemmerende omstandigheden in welke vorm dan ook kunnen talent naar de achtergrond dringen. En wat te denken van iemand met veel talent op verschillend gebied? Soms liggen daar complete drama’s omdat men eenvoudigweg niet kiezen kan. Beeldhouwer of timmerman worden? Niet zelden raken personen verscheurd tussen hun talenten en leiden zij uiteindelijk een onbestemd bestaan.

Ook depressiviteit komt voor. Voor de ontwikkeling van je talent(en) komt namelijk veel meer kijken dan een positieve motivatie van jouw kant. Je moet niet alleen bereid zijn om heel veel te oefenen, je moet ook geluk hebben, worden gezien, kansen krijgen. Talentenscouts  op het gebied van sport, muziek en film bijvoorbeeld kunnen jou eruit halen.  Helaas is dat lang niet iedereen gegeven. Daarmee wordt talent een precaire zaak.
Met het niet kunnen bereiken van hun mooiste dromen gaan mensen heel verschillend om. Frustratie, verslaving, verdriet liggen op de loer. Anderzijds bloeien ontelbare hobbyclubs en valt er bij locale concerten, exposities of vele andere evenementen  enorm te genieten van een schoonheid die voortkomt uit verbluffend multitalent. Wanneer de wens is losgelaten om van een talent een beroep te maken – met bijbehorende roem! –  ontdekken velen hoezeer het benutten en uitdiepen van een talent op zich de gezondheid en levensvreugde enorm kunnen versterken. Niet zelden gebeurt dit op hoge leeftijd!

Tot slot zijn er mensen die weet hebben van hun talent(en), maar ervoor kiezen om deze lekker te laten voor wat ze zijn en iets heel anders te gaan ontdekken  in het leven. Met talent kun je alle kanten op! Het is, maar dwingt nooit. Talenten laten je vrij, maar zullen je nooit verlaten.    

Gezien

Wie niet weg is, is gezien –  ik kom! Iedereen die wel eens verstoppertje heeft gespeeld, kent de woorden die worden uitgeroepen door de zoeker wanneer deze de ogen opent en scherp speurend de omgeving begint af te tasten : het ‘ik’ langgerekt en op hoge toon, het ‘kom’ iets lager en korter. In dit spelletje krijgt ‘gezien’ een beetje de betekenis van ‘betrapt’, maar de essentie van waar het om draait bij gezien worden kan niet mooier worden vormgegeven.  

Wanneer we op een mooie zomeravond langs een boulevard flaneren of in de pauze van een toneelstuk, film of concert door de gangen van een gebouw lopen, zijn we openlijk tevoorschijn gekomen. Er is sprake van fysiek  ‘zien en gezien worden’. Niet voor niets trekken we voor deze gelegenheden meestal iets aardigs aan waarin we gezien willen worden.  Of  in ieder geval niet iets  waarin we niet gezien willen worden… In dergelijke  situaties  is er sprake van gelijke posities tussen ziende en geziene persoon en dat is leuk en spannend genoeg.
Een fractie anders ligt het wanneer jij het bent die aan een druk bezet terras voorbijwandelt. Er zijn veel ogen die jou rustig kunnen bekijken, terwijl jij tijd en gelegenheid mist om gericht te kijken naar specifieke personen. Je bent met andere woorden meer gezien dan dat je zelf kunt zien en dat kan soms best een kwetsbaar gevoel oproepen. (Hier past ook de opmerking dat wij onszelf fysiek nooit geheel in al onze bewegingen en bijvoorbeeld van achteren kunnen waarnemen zoals anderen dat wel kunnen.)
Hoe leuk is ‘gezien zijn’ in het algemeen gesproken? Het hangt er helemaal van af.

Er bestaan nogal wat uitdrukkingen waarin de wisselwerking tussen zien en gezien worden wordt aangestipt. Daarbij is soms sprake van regelrechte emoties en oprechte pijn. In psychologische, maar ook sociale zin. Uit  ‘ze zien mij niet staan’ klinkt regelrechte frustratie. Het onbelangrijk worden gevonden, genegeerd zijn, niet interessant etc. is een moeilijk te beschrijven verdriet waar heel veel mensen mee kampen. Zeker in deze tijd is aandacht – wat zo ongeveer hetzelfde is als gezien worden – een fel begeerd goed. Internet biedt hier weliswaar mogelijkheden, maar tegelijk ook weer hevige, nieuwe teleurstellingen.
Bij de mate waarin je gezien wilt worden speelt natuurlijk altijd mee in hoeverre en waarin  je jezelf láát zien. Wanneer je je verschuilt achter een dikke boom of een muurtje kan niemand je gemakkelijk vinden: zoals dat bij verstoppertje spelen ook gaat. Omgekeerd kun je proberen ongemerkt weg te komen wanneer je uit bent op rust of grote privay.  
Grappig is de uitdrukking ‘mij niet gezien’. Deze betekent niet dat ik niet gezien ben, maar dat iets helemaal niets voor mij is. Dat ik er dus niets in zie.  

Graag geziene gasten zijn doorgaans mensen die óf erg gezellig en boeiend zijn, óf in sociale zin belangrijk. Van aanzien. In het laatste geval gaat het om mensen die je graag wílt gaan zien omdat ze op voorhand een zekere naam of reputatie  bij jou hebben. Of je ze life ook daadwerkelijk graag ziet, moet je nog maar afwachten…

‘Gezien’ kan slaan op mensen, maar ook op afzonderlijke dingen. Op iets. Bij het onderzoek na  een ongeluk of misdaad wordt altijd gevraagd: wie heeft er iets gezien? Het gaat dan om fysieke omstandigheden, verdachte personen, geluiden of bewegingen. In bedrijven, organisaties  of scholen kan van werknemers gevraagd worden een krabbel te zetten onder stukken die men geacht wordt te lezen: ‘gezien’.  Maar ook op het terrein van iets al of niet zien  kunnen emoties om de hoek komen kijken. ‘Heb je niet gezien dat ik de keuken in jouw afwezigheid heb schoongemaakt?’ ‘Dat ik die blinde vrouw heb helpen oversteken?’ Dat ik vriendelijk heb gesproken met de man die mij beledigd heeft?  Ook in daden en handelingen willen we graag gezien worden! Zo niet, dan kan een gevoel van miskenning of leegte de kop op steken. (Overigens kent het Swahili met betrekking tot dat ‘iets zien’ een prachtig  wijs woord: ‘Laat iets wat je gezien hebt nooit verdringen door iets wat je hebt gehoord’. Door iets te zien bevestig en bekrachtig je iets.)   

Een beroemde passage uit de Nederlandse literatuur luidt: ‘Het is gezien, het is niet onopgemerkt gebleven’. Het betreft de voorlaatste zin uit de roman ‘De Avonden’ van Gerard Reve waarin de ervaringen en gevoelens van de opgroeiende  Frits van Egters worden beschreven.  De zin is een gevleugelde uitdrukking geworden en kan op twee manieren worden uitgelegd. De hoofdpersoon heeft gezien en opgemerkt  hoe deprimerend zijn omgeving was. Maar er kan ook bedoeld zijn dat God steeds toekijkt en alles ziet.  Gezien (!) de geloofsovertuiging van Reve is het laatste niet onwaarschijnlijk. Deze interpretatie zou  het thema ‘gezien worden’  naar een hoger, spiritueel niveau tillen en troost bieden aan al diegenen die weliswaar niet door hun medemensen (in iets) worden gezien, maar altijd wel degelijk door een Hogere Instantie.

Helpen

Veel mensen hebben een helper in zich. Deze uit zich dikwijls in het concreet bijstaan van anderen maar is meer dan dat. Helper zijn is een grondhouding. Een open staan voor de noden van anderen. Een bereid zijn deze toe te laten, ernaar te luisteren.
Helpen kan aangeboren zijn: het zit dan bijvoorbeeld in je karakter of maakt, meer spiritueel, deel uit van je bestemming. Een houding van helpen ontstaat echter ook dikwijls in iemands jeugd. Veel mensen worden geboren bij ouders of verzorgers die dusdanige problemen hebben dat hun kinderen al vroeg moeten helpen, in praktische of psychische zin. Vaak gebeurt dit niet bewust, maar bij de jongeren ontstaat dan een wezenlijke bezorgdheid om en zorg voor de ouderen omdat deze het leven niet  of niet goed aan kunnen. Helpen wordt dan een patroon.

Hoe dan ook is helpen een diepmenselijke en positieve houding die voortkomt uit een gevoel van verbondenheid. Helpen gaat over samen en geven, in tegenstelling tot zelf, tegenover en nemen. Als de helper in je sterk ontwikkeld is, kan het soms moeilijk zijn om het evenwicht te bewaren in je contact met de buitenwereld. Ook is het niet altijd eenvoudig je grenzen in het oog te houden – grenzen die er sowieso zijn om de eenvoudige reden dat je mens bent! De helper in je komt dan in conflict met de allergrootste verantwoordelijkheid die er bestaat: op jezelf te moeten passen en daartoe de juiste keuzes in het leven te moeten maken. Niemand is ermee geholpen als jíj omvalt…

Ongeacht de herkomst van de helper in jezelf is het belangrijk om te kijken naar de manier waarop deze eigenschap functioneert binnen je persoonlijkheid. Moet je altijd, overal, iedereen helpen? Ontkom  je daar niet aan  voor jezelf? In het geding lijkt dan je vrijheid, de vrijheid van keuze en wil. Als je neiging tot helpen iets dwangmatigs krijgt, is alertheid geboden. De kans is dan immers groot dat deze houding iets met jezelf te maken heeft. Iets waar je beter eens naar kunt kijken.
Is je hulpinstelling  bijvoorbeeld  gelinkt aan een gemis in jezelf, aan een uit de weg willen gaan van (iets in) jezelf, aan een honger naar waardering?  Enzovoort. Wanneer je helpen net zo vanzelfsprekend vindt als het zelf niet geholpen zijn/worden, is het tijd voor pas op de plaats. Dit leren doorzien van je projecties –  dat neerkomt op het onder ogen zien van je eigen diepste behoeftes –  doet niets af aan je goede intenties. Het kan zowel je kracht als je bewustzijn vergroten.

Al staat je leven nog zo in het teken van helpen, het is in ieders belang dat je je hulp bewust leert inzetten, doseren en terugnemen als dat nodig is.  De vragen ‘moet, wil, mag en kan ik helpen’? zijn daarbij cruciaal.
Van wie m o e t  ik eigenlijk helpen? Van mijzelf of van de (omgeving van de) hulpbehoevende? Het kan ook de situatie zijn die dwingt: natuurlijk spring ik een peuter achterna die in het water valt…. W i l  ik wel helpen? Motivatie telt zwaar : hulp geven zonder dat je daar helemaal achter staat kan op den duur uitputtend werken.  Vanuit het hart werken geeft de meeste energie. Kan ik ervan op aan dat ik zelf voldoende word gevoed door wie of wat dan ook?  M a g  ik  wel helpen? Soms moet je iets láten en is  hulp minder gewenst:  kleine kinderen zijn er bijvoorbeeld bij gebaat dat ze tot op zekere hoogte aanmodderen en door schade en schande wijzer worden… Op de vraag of je ergens in mag stappen kun je behalve met je verstand ook in je gevoel een antwoord krijgen in de vorm van al of geen innerlijke toestemming (‘groen licht’).

Als je huisgenoten ziek zijn en jouw verzorging nodig hebben, de was zich metershoog opstapelt, het dak lekt en je een beginnende keelontsteking krijgt, ga je dan je buurvrouw helpen met een relatieprobleem?  Een dergelijk voorbeeld roept de praktische vraag op (die soms buitengewoon moeilijk kan wezen! ) : k a n  ik wel helpen? Zijn mijn grenzen al niet bereikt?   Behalve omstandigheden spelen hier puur persoonlijke kwesties die om zelfkennis vragen.  Ligt de juiste hulp in mijn vermogen, heb ik  hier de geschikte eigenschappen voor? En hoe kan ik weten hoe mijn hulp eruit moet zien? Vaak hebben wij zo onze eigen ideeën, maar missen we het grotere plaatje.
Wanneer we anderen besluiten te helpen , moeten we bedacht zijn op onze manier van inleven.  In hoeverre stellen we de situatie van de ander(en) mentaal ‘vreselijk’ voor, handelen we daarnaar maar ervaart de persoon dat zelf toch anders? Helemaal weten kan je zoiets natuurlijk nooit, maar af en toe polsen of vragen  en goed waarnemen kan wederzijds verhelderend en versterkend werken.

Tot slot. Bij min of meer langdurige hulp is het raadzaam om voor jezelf een doel te stellen. Wat wil je met je hulp bereiken? Is het voor jou duidelijk wanneer je hulp niet meer nodig is en ben je dan bereid en in staat deze bewust terug te trekken? Soms helpen we een ander goed door hem of haar een cruciale tip te geven of te verwijzen naar een of andere plek of instantie.

Het krachtigst van al zijn we – waar dan ook –  helpend met een open houding en luisterend oor…

Wolken

Wolken vormen een natuurlijk, verbazingwekkend en tegelijk uiterst leerzaam fenomeen.  We ervaren ze in de eerste plaats zintuiglijk. Zeker in onze noordelijke streken is de aanwezigheid van  wolken uiterst bepalend. Iedere dag opnieuw houden ze ons bezig,  waarschijnlijk veel meer dan wij denken of vermoeden.  Onze relatie tot wolken vraagt én geeft energie.
Energie geven ze bovenal door hun schoonheid.  Wie de rust neemt om met aandacht naar boven te kijken, ziet in de lucht allerlei wonderlijks passeren en gebeuren. De meest subtiele tinten en  kleurovergangen;  spierwit, loodgrijs, inktzwart, bloedrood zoals bij  een zonsondergang boven zee. Bewegingen en verschuivingen. Soms duidelijk waarneembaar, gejaagd, soms ook zo dat je stilstand lijkt waar te nemen en even later moet constateren: hé, de boel is toch verplaatst.
De contrasten licht/donker en de wisselende snelheid van de bewegingen zijn fascinerend genoeg.  Maar dan de vormen! Een leuk spel is het om te proberen in wolkenvormen iets herkenbaars te zien. ‘Wat zie jij in die wolk?’ Een bloem, een hoofd, een vogelbek, een dier, een hart enzovoort. Maar let op. Je kans is zomaar voorbij.  In no time  brokkelt de vorm weer af, drijft weg in vormloosheid of in iets anders. Zo snel als de vorm van een wolk kan veranderen, zo snel gaat het met haar kleur. Om die reden moet je altijd snel handelen als je het mooiste plaatje op een foto wilt vangen, bijvoorbeeld bij naderend onweer wanneer het loodzwart en het (valse) licht van de zon elkaar treffen.

Wat zijn wolken eigenlijk? Volgens het woordenboek van Van Dale is een wolk: ‘een zichtbare massa van zwevende zeer kleine waterdruppeltjes of ijskristallen in de atmosfeer die kan overgaan in regen, sneeuw of hagel.’ De beschrijving raakt aan het gebied van de metereologie. Deze wetenschappelijke manier van kijken, levert een hele inventarisatie van soorten wolken op. Zo zijn er hoge wolken, middelhoge wolken, verticaal ontwikkelde wolken en lage wolken.  Deze zijn weer verder onder te verdelen in  soorten die herkenbaar zijn aan hun specifieke vorm (bijvoorbeeld ‘schapenwolkjes’). Weerkundigen in tv-journaals geven hier soms uitleg over.  

Een Chinees spreekwoord zegt: ‘Wie achter elke wolk een regenbui vermoedt, gaat nooit op reis.’ Het brengt ons op de vraag hoe welkom wolken eigenijk zijn – ongeacht hun schoonheid. Uiteraard verschilt dit per streek of continent maar wanneer we ons beperken tot ons eigen land kunnen we wel zeggen dat wolken ons eerder niet dan wel welkom zijn. Een strakblauwe hemel, wie wordt daar als Nederlander of Noord-Europeaan  niet blij van en hoe zeldzaam overkomt ons zoiets? Wolken aan het firmament betekenen altijd vermindering van licht, maar vertegenwoordigen voor ons ook een latente dreiging : gaat het straks misschien regenen? Alweer?! Opnieuw?! Op dit punt zijn we buitengewoon ervaringsdeskundig geworden…
Al kennen we de uitdrukking ‘na regen komt zonneschijn ’ en kunnen we als vliegtuigpassagiers constateren dat boven elk wolkendek de zon altijd en triomfantelijk heer en meester is  – wolken vormen in onze streken al gauw een bron van zorg of erger:  te weinig licht kan ’s winters leiden tot heuse depressies.
Op andere momenten zijn wolken wel degelijk welkom, zelfs bij ons. In een periode van langdurige droogte zijn boeren er blij mee. Zeker met de huidige klimaatveranderingen  kunnen wolken in de zomer heerlijk zijn en momenten van verkoeling bieden. Wie kent het niet, dat overdrijvende wolkje dat jou inhaalt wanneer je op een snikheet landweggetje loopt en je verrast met haar overvliegende schaduw?    

De gemengde gevoelens die we voor wolken hebben, komen op aardige wijze terug in de taal. Daar gebruiken we  het woord ‘wolk’ immers ook symbolisch en heeft het soms een positieve betekenis en soms een negatieve of zorgelijke. ‘Donkere wolken pakken zich samen’  en ‘er is geen wolkje/vuiltje aan de lucht (alles is oké) ’ geven aan dat wolken niet fijn zijn. Tegelijkertijd  zeggen we ook: ‘in de wolken zijn, met zijn hoofd in de wolken lopen’ wanneer iemand dolgelukkig is. Mogelijk  zijn deze uitdrukkingen ontstaan omdat wolken zich  hoe dan ook dichter bij de  hemel bevinden dan wij in ons gewone, dagelijkse leven? Ze hangen in ieder geval hoger, vandaar dat wij ook ‘uit de wolken kunnen vallen’ oftewel plotseling ontnuchterd kunnen worden . Positief bij uitstek is ook het gezegde  ‘een wolk van een meid of een wolk van een baby’.
Een neutrale betekenis van  ‘wolk’ is die van hoeveelheid, massa. Deze vinden we bijvoorbeeld terug in stofwolk of ‘een wolkje melk in de thee’.   

Kijkend naar wolken kunnen we ook dieper gaan en het schouwspel toepassen op ons leven, onze geest.  Het voorbijdrijven van de vormen, het voortdurend overgaan van het ene in het andere, maar ook het oplossen van een heel wolkendek en dat alles met wisselende snelheid: hoezeer lijkt het niet op onze ervaringen van alles wat er voortdurend met ons of om ons heen gebeurt? Je kunt hoop putten uit wolken omdat je ziet dat alles voorbijgaat, voorbij zal gaan. Maar door wolken kun je ook weten dat niets – dus ook het mooiste niet –  zal blijven in de vorm die je wenst.
Wolken zijn een uitdrukking van transformatie en het is aan jezelf hoe je dit kunt laten resoneren met je bewustzijn en je bereidheid om mee te gaan met verandering.

Echt

Wat is echt? Wat is nep? Deze vragen bepalen in toenemende mate het openbare leven. Echt staat voor ‘iets is wat het is, zoals het zich aan je voordoet’. Van echt kun je op aan. Nep wil zeggen ‘iets is niet wat het lijkt te zijn of wat jij denkt dat het is’. Nep heeft te maken met namaak, met iets gekunstelds. Iets dubbels. Zijn die bloemen echt? Je voelt eraan, ruikt misschien. Nee. Je kijkt nog eens scherper. Die bloemen zijn van zijde, of erger nog van plastic. Wat gek! Ze zien er zo prachtig uit! Een vaag gevoel van gefopt zijn bekruipt je. Teleurstelling. Ook in jezelf: hoe kon je zo dom zijn? Je had toch kunnen weten dat perfecte bloemen niet bestaan? Heel subtiel is er iets in je vertrouwen geraakt, in je onbevangenheid. Maar zulke kwetsbare sensaties duw je maar al te graag weg. Als je je er al bewust van bent. Wat je zo goed als zeker meeneemt van een dergelijke ervaring is een speciale antenne. Pas op! Wees erop  bedacht jij je in je waarneming vergist.
Nu kun je in zijn algemeenheid zeggen dat het normaal is – en dus niet erg – dat we ons met enige regelmaat in onze waarnemingen  vergissen.  Afhankelijk van onze geschiedenis, ons karakter en onze levenshouding willen we de dingen en mensen immers mooier (of juist lelijker) zien dan ze zijn.  Waarnemingen zijn altijd gekleurd.  Dit feit staat los van de vraag hoe we persoonlijk en als samenleving met het begrip ‘echt’ omgaan.

Echt is een complex woord, met diverse gevoelsbetekenissen. Het zegt iets én het roept iets in ons op. Het slaat als het ware een verbinding tussen iets of iemand en de waarnemer. Een goede manier om echtheid te ervaren is de omgang met peuters. Alles in heel kleine kinderen is echt. Hun boosheid, verdriet, blijdschap en pijn. Je kunt het zien aan hun lichaamstaal en het lezen in hun ogen. Mensjes in de dop zijn uit één stuk. Puur. (Zelfs in hun listen om de aandacht van hun opvoeders te krijgen zijn ze echt – als ze ermee door de mand vallen, zullen ze niet zelden gaan lachen: haha, ik heb mijn doel bereikt.)|
Echtheid betekent niet: volledig mooi of goed. Het betekent in de waarheid staan van hoe het is. Leuk of niet leuk. Het betekent zonder berekening, dubbele bodem of verborgen agenda zijn.

In het sociale leven heerst onnoemelijk veel onechtheid. Op internet en daarbuiten. We doen ons overal en voortdurend mooier voor dan we zijn of dan we ons voelen omdat dat het minst kwetsbaar is. We vieren met z’n allen de schone schijn als oppergodin van ons leven. In een enorme kramp wentelen we ons in een niet aflatend ‘alles goed?’ ‘Ja hoor prima, met jou ook?’ Het liefst breien we aan zo’n vluchtige ontmoeting  nog even kort een succesverhaal vast. Om ons vervolgens diep geschokt te tonen wanneer er weer ergens  iemand ‘totaal onverwacht’ uit het leven is gestapt.  (Hier past het verhaal van de oude tante, die in een familie op verjaardagen altijd even naar de keuken liep en aan de daar aanwezige gastvrouw of puber vroeg: ‘en hoe gaat het nou e c h t met jou?’ Pas díe vraag zet het sein op veilig: zeg maar wat je op je hart hebt – ook al is dat niet mooi, verdrietig, zorgelijk enz.)

In de zestiger jaren van de vorige eeuw zong Ria Valk haar immens populaire liedje: ‘Hou je echt nog van mij Rocking Billy?’ Ze twijfelt aan de gevoelens van haar vriend  omdat deze  naar Amerika vertrok zonder nog iets van zich te laten horen. Een universele reactie en koppeling van twee zaken die eigenlijk niet met elkaar te maken hebben!
In liefdesaangelegenheden verbinden we echte gevoelens al gauw met daaruit automatisch volgend gedrag en handelingen, tot zelfs een vaste verbintenis en huwelijk aan toe (‘in de echt treden’ is een wat oudere uitdrukking voor trouwen!). We verwachten dat echte gevoelens verplichtend zijn of, omgekeerd, dat bepaald gedrag echte gevoelens moet bewijzen.  Begrijpelijk maar helaas niet zelden leidend tot grote drama’s of tragiek.
Gevoel is gevoel  en ondanks echte gevoelens kunnen keuzes in het leven soms toch neerkomen op beslissingen die aan die gevoelens geen vorm kunnen geven. ‘Houd je echt van mij?’ ‘Ja, mijn gevoelens voor jou zijn echt. Maar…mijn bestemming ligt in het klooster.’

Echtheid wordt in onze beleving al gauw verbonden met betrouwbaarheid, houvast  en zekerheid. Maar de grondbetekenis van het woord  ligt in de duidelijkheid  van iets of iemand. In de psychologie van ons als individu betekent dit dat wij innerlijk houvast en zekerheid kunnen opbouwen door voor onszelf echt proberen te zijn, namelijk te zijn wie wij zijn,  met alles erop en eraan, zonder zelfveroordeling. Wanneer het ons collectief zou lukken om vaker ‘nee’ te zeggen tegen de schone schijn – zowel naar buiten toe als voor onszelf – zou het zomaar kunnen dat we als bijvangst een grotere weerbaarheid oogsten  in onze confrontatie  met nepnieuws en alles wat zich onecht aan ons vertoont.

Flexibiliteit

Flexibiliteit, soepelheid, souplesse: drie woorden die uitdrukking geven aan eenzelfde idee dat draait om beweeglijkheid. Om iets wat tegenovergesteld is aan star, aan al te vast.  Flexwerken bijvoorbeeld staat voor werken op een manier en tijd die betrokken  partijen het beste uitkomt of past. Een variërend patroon dus.  Soepelheid roept bij sommigen misschien in eerste instantie  de gedachte op aan iets fysieks, aan lenigheid, terwijl  souplesse meestal met de psyche wordt geassocieerd.

Wanneer we het lichamelijke aspect even buiten beschouwing laten, kunnen we zeggen dat souplesse plaatsvindt op de volgende niveaus: het niveau van het denken, dat van het spreken en schrijven en op dat van het  handelen.  Het is zinvol om deze gebieden te onderscheiden omdat ze niet precies gelijk hoeven te lopen.  Een voorbeeld.  Je kunt souplesse tonen door je gedrag voor de lieve vrede bij te stellen of te wijzigen zonder dat je je vaststaande mening over betreffende situatie verandert. Het lijkt erop dat sommige mensen van nature soepeler oftewel ‘gemakkelijker’ dan anderen zijn. Wellicht spelen genen hier een rol , maar ervaringen uit de eerste levensjaren zijn zeker zo bepalend.   
Wat is eigenlijk het nut van soepel (kunnen) zijn? Is er altijd een noodzaak? En zo ja, tot hoe ver gaat die?  Is een leven zonder souplesse mogelijk?

Soepelheid in de zin van meebewegen met verandering, omstandigheden of met het lot is niet alleen nodig, het is onmisbaar bij alle vormen van samenleven, samenwonen of samenwerken in het algemeen. Het moeilijke en tegelijk interessante aan het verschijnsel is dat er voor ieder mens in elke situatie  – ongeacht zijn of haar aanleg of karakter – behalve een uitdaging ook altijd een grens verborgen zit in het flexibel zijn. Een moment dat men voelt:  stop. Hier kan, moet of ga ik niet verder. 
In de noodzaak van het meebuigen, meebewegen zit een opdracht verpakt. Je zou kunnen zeggen: een tweede noodzaak.   Souplesse kan namelijk nooit betekenen dat je jezelf ernstig beschadigt of erger nog:  kwijtraakt en verliest. Kennelijk vraagt zij om een bijkomend,  specifiek vermogen. Zij vraagt erom goed verankerd te zijn in wie je bent. Net als riet of koren dat wuift in de wind om daarna weer overeind te veren, is het de bedoeling dat je als mens in al je meebewegen uiteindelijk terugkomt bij jezelf.  Bij het gevoel thuis te zijn in het lichaam en de persoon die jij  bent.  Een hele kunst!  

Souplesse bevat nog op een andere manier een kantelpunt: het punt waar het persoonlijke overgaat in politiek.  Je kunt soepel meebewegen met omstandigheden, met wetten en regels die je worden opgelegd, bijvoorbeeld door ze te begrijpen en te aanvaarden (soms te ‘slikken’). Maar er kan ook een  moment komen dat je weet: stop,  nu moet er actie worden ondernomen! Individueel of collectief.  Soepelheid mag nooit verzanden in pure lijdzaamheid die alle vitaliteit en elan uit mensen wegzuigt.

Een verhaal apart is ons vermogen om souplesse op te brengen in de omgang met ons lot. Het hangt er natuurlijk van af welk lot je is beschoren. Hoe gemakkelijk is het niet om soepel te staan tegenover welzijn, gezondheid en geluk in je leven! Maar wanneer jouw plannen niet willen lukken, gedwarsboomd worden door wie of wat dan ook : hoe zou je dan niet verbitterd kunnen raken? Boos op wat jou overkomt? Naarmate dit gevoel heviger is, loopt je vermogen om soepel te blijven  meer gevaar. Je kunt bang worden of onzeker en  je vast gaan houden aan bepaalde gewoontes of denkbeelden die je een gevoel geven van controle over je leven. Veel mensen zitten op die manier gevangen in patronen of neuroses die uit pijn of frustratie zijn ontstaan. Ze zijn vastgeroest, zeggen we dan. Weg soepelheid!

Een verhaal apart is ons vermogen om souplesse op te brengen in de omgang met ons lot. Het hangt er natuurlijk van af welk lot je is beschoren. Hoe gemakkelijk is het niet om soepel te staan tegenover welzijn, gezondheid en geluk in je leven! Maar wanneer jouw plannen niet willen lukken, gedwarsboomd worden door wie of wat dan ook : hoe zou je dan niet verbitterd kunnen raken? Boos op wat jou overkomt? Naarmate dit gevoel heviger is, loopt je vermogen om soepel te blijven  meer gevaar. Je kunt bang worden of onzeker en  je vast gaan houden aan bepaalde gewoontes of denkbeelden die je een gevoel geven van controle over je leven. Veel mensen zitten op die manier gevangen in patronen of neuroses die uit pijn of frustratie zijn ontstaan. Ze zijn vastgeroest, zeggen we dan. Weg soepelheid!

In deze tijd waarin  zekerheden wereldwijd  in hoog tempo verdampen, zien we een tendens van onwrikbare standpunten, van krampachtig vasthouden aan tradities, aan een terugkeer naar vroeger en het eigene, van nationalisme alom –  Al deze fenomenen hebben weinig van doen met souplesse. Kunnen we eenvoudigweg niet goed meer meebewegen met zoveel ontworteling en is voor velen het ‘stop!’ bereikt?
Ergens begint de openbare ruimte meer en meer overeenkomst te vertonen met een lichaam dat vast zit. Stijve gewrichten, onvermogen om een draai te maken, pijnlijke spieren waar je maar voelt of tast, tot verlamming aan toe. Het vloeiende aspect dat ‘soepel’ in zich heeft lijkt in ernstige mate op te drogen.

Hoe  verder? De crux van flexibiliteit is dat je er iets mee kunt doen.  Je kunt er voor vechten, haar bewaken. Je kunt bijvoorbeeld beginnen je voor te nemen flexibel(er) te zijn.  Je daarin te oefenen.    Soepelheid komt er blijkbaar niet vanzelf.  Niet individueel (meestal) en niet in een samenleving. Je oefenen in het herzien van vastgeroeste meningen of oordelen, in het veranderen van koers, van een stukje zelfbeeld dat je je te mooi had voorgesteld. Jezelf voornemen je in een ander te verplaatsen en open te staan voor een ander gelijk: alleen en collectief. Het zijn allemaal elementen uit een trainingsprogramma dat zo goed als zeker heel veel zal opleveren. Zowel geestelijk als lichamelijk als in de algemene beleving van ruimte en energie!