AI

Er is de laatste tijd veel te doen over kunstmatige intelligentie. De kranten staan bol van artikelen over het thema. Jubelende stemmen  tegenover zorgwekkende, waarschuwende berichten. Sommigen voorspellen dat met de nieuwste ontwikkelingen de mensheid en zelfs de hele planeet ernstig gevaar lopen. Toppunt van commotie vormen de uitlatingen van AI pionier Geoffrey Hinton –  briljant Amerikaan en ex-werknemer bij Google. Begin mei uitte  hij in een interview met The New York Times  zijn bezorgdheid over de snelheid en richting waarin AI zich ontwikkelt, een ontwikkeling waaraan hij een cruciale bijdrage leverde.  Het ging nog verder: hij had spijt van zijn rol.  Spijt omdat hij vreest dat kunstmatige intelligentie kan worden misbruikt door kwaadwillende geesten.

In de medische wereld lijkt AI zegen en vooruitgang te brengen –  een enorm argument ten goede. (Precies zo ging het in de 16e eeuw toen de wetenschap ontstond en haar eerste vruchten konden worden geplukt door genezers en hun patiënten.  Ontwikkelingen en profijt op medisch gebied zijn door de eeuwen heen misschien wel de motor geweest voor ongebreideld onderzoek in het algemeen. Krachtiger promotie en rechtvaardiging van de wetenschap zijn niet denkbaar.)
Op tekstgebied inzake AI staan de zaken er anders voor. De introductie van Chat GPT zaait  naast lof  en hoge verwachtingen vooral ook angst, twijfel en wantrouwen. Waar gaat het naar toe met de menselijke geest? Zijn we nog wel van waarde? Nodig? Nuttig? Als machines beter kunnen denken dan wij, moeten we onszelf dan niet opnieuw gaan uitvinden? Als we  die kans nog krijgen !(De mogelijkheid dat AI ons niet alleen gaat overvleugelen maar zelfs gaat vernietigen wordt ook wel singulariteit genoemd). Hoe dan ook: onzeker lijkt ons lot.

In de bovenmatige aandacht en plaats die aan AI wordt toegekend zit een gedachte die wringt.  Alom – en zeker ook onder wetenschappers – is bekend dat de menselijke kennis zo ongeveer 5% van de totale werkelijkheid beslaat. Over de resterende 95 % weten we niets.  Kunstmatige intelligentie, tenslotte een menselijk product qua vinding maar ook qua voeding met data, is geboren uit die relatieve kennis en steunt daar dus op. Hoe zien we dat dan allemaal voor ons? Waar geloven we in? Waar kijken we naar?  Mogelijk schuilt het gevaar juist in deze blinde vlek die op een denkfout lijkt, op iets wat niet logisch is, niet klopt.  Want in hoeverre stopt (inderdaad) de ontwikkeling van de mensheid wanneer we het hierbij laten, wanneer we onze beperkte geest laten stollen in AI  en niet meer zelf actief en creatief verder willen zoeken en ontdekken?

Zoals bij veel voorgaande producten van technologische aard zien we ook bij AI weer het bekende patroon. Nieuwe vindingen worden klakkeloos omarmd en door de techindustrie onmiddellijk op de markt gebracht voordat mogelijke effecten en implicaties voor mens en aarde moreel, filosofisch of  praktisch grondig worden doordacht en gewogen.  Geen sprake van sturing of begrenzing. Pas achteraf wordt men wakker en roept men ach en wee. Dat gebeurde bij de komst van internet, bij sociale media en nu weer bij AI.  Maar springen op een rijdende trein gaat niet en dus is het modderen geblazen met wat nu eenmaal in het leven geroepen is.  Intussen wordt achter de schermen financieel garen gespind bij dit patroon en niet zo’n klein beetje ook. 

Waar staat de wetenschap eigenlijk in dit verhaal? Waar is zij mee bezig, welk doel heeft zij?  Gezien de situatie waarin de wereld zich bevindt moesten we haar na vijf eeuwen van totale vrijheid misschien  eens bevragen. Wat weten we als burgers bijvoorbeeld van de verbinding tussen wetenschap en markt? Hoe doorzichtig zijn de systemen die ons meer en meer bepalen en grip op ons krijgen? In ‘Het nieuwe moeten; vragen om cultuur’ wordt het zo gezegd:

‘Probleem van de wetenschap is  dat zij weliswaar veel tot stand heeft gebracht  maar dat zij zich nooit doelen  heeft gesteld.  Kennisvermeerdering was het streven. Maar de vraag  waartoe kennis moest dienen bleef buiten beeld.   Daarom is wetenschap  fundamenteel ongericht geweest in haar ontwikkeling.  Ja, zij moest natuurlijk nuttig zijn. Maar wat is nut? En voor wie?  Nut  is een vaag en subjectief begrip, voor velerlei uitleg vatbaar. Bovendien  is het als criterium  willekeurig toegepast. (………………………………)
Ernstiger is dat bij gebrek aan een bewust  gesteld doel onbewuste doelstellingen kansen  krijgen.  De geschiedenis van de wetenschap laat dat zelf zien. Gaandeweg is  iets naar voren  gekomen dat het oorspronkelijke verlangen om te weten heeft overstegen.  De drang om de werkelijkheid te beheersen en te manipuleren  kon vrij spel krijgen  omdat er geen kaders bestonden.  Geen idee dat de controle behield. Dit feit heeft   de wetenschap zélf kwetsbaar gemaakt. Manipuleerbaar soms.  Inzetbaar voor andere, politieke en/of  commerciële doeleinden’. 

De wetenschap lijkt in haar voortgang te zijn losgezongen van haar omgeving. Het ‘idee dat de controle behoudt’ zou dan ook wel eens buiten haarzelf kunnen liggen. Als de gemeenschap vooraf ging meedenken zouden andere onderzoeksvragen worden gesteld.  Urgente vragen: waarom gaat het niet goed met de wereld? Waarom worden kwesties maar niet opgelost en hoe kunnen we dat verbeteren?  Wat kunnen we doen aan de tirannie van het geld? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat  wat mensen echt voelen en zien veel meer in de wetenschap of politiek terecht komt? Etcetera. 
Werkbare scenario’s maken naar de toekomst toe. De geest levend houden. Wat willen we? Hoe  bereiken we dat? De vrijheid van onderzoek op zich hoeft door een dergelijke aanpak niet in gevaar te komen. 

Wetenschap terugbrengen in de schoot van de gemeenschap betekent niet  dat haar hart wordt aangetast maar dat  haar bezieling terug kan  keren.

Voorbij

Op Franse kerkhoven lees je wel eens een bordje met de tekst: tout passe, tout s’efface hors le souvenir.  Oftewel: alles gaat voorbij, alles verdwijnt buiten de herinnering. Hier staan feitelijk twee dingen. Twee fases bijeengenomen in één zin. Het mag duidelijk zijn dat de komma in de uitspraak staat voor een hele tijdsspanne. Met de twee zinsdelen– in één adem genoemd en uitgesproken –  is nogal wat tijd gemoeid. Zeker wanneer ze bij een graf geplaatst zijn.  Bij het specifieke overlijden van de persoon wordt niet alleen herinnerd aan het voorbij gegaan zijn van dit leven maar ook aan het voorbijgaan van ieders leven en van alles in het algemeen.  Daarnaast wordt vooruitgelopen op de vergetelheid.  
Dat het leven van een overledene pas echt voorbij is wanneer niemand zich de persoon meer kan herinneren of deze heeft meegemaakt, wordt wel vaker gezegd. We zeggen ‘de herinnering houdt iemand of iets levend’. Ons bestaan blijft geborgen in het bewustzijn van onze vrienden, familie of kennissen. Daarna is het echt over en sluiten.

Buiten de context van een overlijden zeggen de twee delen van de zin: alles gaat  niet alleen voorbij  maar is het op den duur ook. Uitgangspunt van  het gezegde is het menselijk bewustzijn en dit geeft natuurlijk wel  een beperking aan.  Buiten de directe herinnering of geheugen om kunnen dingen of resten van levens immers wel degelijk blijven en voortbestaan in de vorm van fysieke overblijfselen. De geschiedwetenschappers of archeologen weten daar alles van.  Om nog niet eens te spreken van de minder tastbare, immateriële invloed van alles wat er bestaat en gebeurt  op wat er na het ‘voorbij zijn’  komt. Maar dit terzijde.

Het woord ‘voorbij’ herbergt verschillende ervaringen en bewegingen van onze geest die niet alleen genuanceerd en boeiend zijn maar daarbij ook nog eens subtiel in elkaar overlopen.  Het  woordenboek geeft twee hoofdbetekenissen:  ‘aan de voorzijde langs iets en verder’ en ‘verder dan’.   Anders gezegd: soms kun je iets voorbij zien komen, als beweging dus, en  soms is iets voorbij gegaan en is het weg, gestold als een feit. Dan ligt het achter je en is het niet meer terug te halen.  
De eerste betekenis zou je kunnen omschrijven als ‘er komt iets voor jou langs waar je al of niet bij kunt zijn, in kunt stappen, deel aan kunt nemen’.  Een kans. ‘Ach, dat is langs mij heen gegaan’, hoor je iemand wel eens zeggen.  Dat is dan jammer, maar ook normaal. Je kunt toch niet alles in het leven! Soms hebben we iets  niet opgemerkt, zijn we onvoldoende alert geweest om datgene op te pikken wat op ons pad kwam of door iemand werd aangereikt. Datgene gaat dan wél verder.
Zo’n situatie kan natuurlijk ook gunstig uitpakken. Wanneer iemand net niet op tijd bij het vliegveld aankomt en de vlucht mist van een toestel dat gaat crashen, zal hij of zij verzuchten:  goddank is dit aan mij voorbij gegaan.

In onze omgang met ‘voorbij komen of gaan ’ liggen aspecten van lot, toeval, spiritualiteit maar ook van eigen keuzes.  We kunnen een feestje bewust aan ons voorbij laten gaan omdat we moe zijn. Of een schaal met lekkernijen die langs komt tijdens een borrel negeren omdat we aan de lijn willen doen. Ingrijpender is de situatie waarin een huwelijkskandidaat of potentiële partner onze weg kruist en wij dit niet voelen of zien. Hoe kunnen wij zoiets immers weten wanneer wij daarvoor niet open staan, met andere dingen bezig zijn of de persoon op het eerste gezicht niet leuk genoeg vinden? Een kwestie van wakker zijn of keuze. 

Op een precies moment dat wij nooit overzien  kantelt een ‘voorbij komen’ naar een ‘voorbij zijn’. Van iets wat open en dynamisch is en ons kansen geeft naar iets waar de beweging uit verdwenen is. Weg. Een statisch plaatje waarin we niet meer kunnen handelen. Die man of vrouw die het met jou zag zitten gaat heus verder en vindt vroeg of laat een ander.  Ook al krijg je op een goede dag spijt, het is echt voorbij.
Voorbij die goeie ouwe tijd. Voorbij het paard en wagen in de straat, de kolenkachel, de telefooncel op de hoek, het schrijven van papieren brieven. Voorbij de rust van avonden in de schemer zonder telefoon of internet. Rouwen om het voorbij zijn van de dingen is oké en hoort bij het leven –  als we maar nooit  vergeten om verder te gaan.  Altijd weer verder want zo zijn we ontworpen: als passanten.

We zijn van voorbijgaande aard.  Voorbijgangers in ons eigen leven. In levens van anderen.  In het leven.
Alleen het leven zelf  zal nooit voorbij gegaan zijn.

Prikkels

Als iets de tegenwoordige tijd kenmerkt, is het wel een extreem aanbod van prikkels. Fysiek en online worden we dagelijks gebombardeerd met zintuigelijke informatie die deels zinvol of interessant voor ons is maar vaak ook volstrekt overbodig of vervelend. Noem het  ruis die stoort. Het leven is behoorlijk vermoeiend geworden voor wie onbevangen openstaat voor de buitenwereld en daar via  reclame, social media, smartphone, televisie of bijvoorbeeld ook de snelweg met zijn woud aan verkeersborden en billboards een bulk aan indrukken moet zien te filteren en te verwerken. De gigantische aantallen burn-out gevallen worden lang niet altijd in verband gebracht met deze werkelijkheid – vermoedelijk ten onrechte.  Immers, hoe gaan wij om met een continu teveel aan prikkels? Beschikken wij over een natuurlijk vermogen om te filteren  en te focussen op wat voor ons bruikbaar, prettig of betekenisvol is of is daar meer voor nodig?

Dat er (in toenemende mate?) groepen mensen zijn die ernstige moeite hebben met de drukke werkelijkheid – en dat zij daarin ook worden gezien en erkend – mag blijken uit  enkele opmerkelijke initiatieven die het afgelopen jaar de pers haalden.  Zo heeft de Koninklijke Schouwburg in Den Haag een permanente ‘rustruimte’ geopend voor mensen die gevoelig zijn voor prikkels en die daar zich elk moment voor, tijdens (!) of na de voorstelling kunnen terugtrekken. Andere instellingen bieden prikkelarm cultuurbezoek aan voor een brede doelgroep: mensen met autisme, niet-aangeboren hersenletsel, een burn-out, depressie etc. Prikkelarm, dat wil zeggen rustig of in een rustig tempo. In Frankrijk kan je in bepaalde mega winkelcentra het bijzondere verschijnsel tegenkomen van l’heure silencieuse: een uur midden op de dag waarop geluid en licht worden gedimd ten behoeve van klanten met autisme of ‘anderen die een rustige atmosfeer verkiezen’.
Je kunt je afvragen of dergelijke initiatieven  de oplossing vormen  voor de ontstane situatie. Aardig is het wel, zeker ook qua ontwikkeling van denken.  

Ging het bovenstaande over zuiver zintuiglijke prikkels, er is meer wat er zoal bij een mens kan binnenkomen.  Zo kan het  bijvoorbeeld gebeuren dat je  op intuïtieve wijze (‘halfzintuiglijk’)  zaken van anderen oppakt. Als je hier goed mee om kan gaan: prima. Als je er last van ondervindt, zal je moeten kijken hoe je je  openheid  voor de buitenwereld beter  kunt organiseren. Voor alle vormen van gevoeligheid –  tot en met de buitenzintuiglijke of paranormale – geldt de vraag: kan je er goed mee omgaan  of ervaar je het als een probleem? Wanneer je indrukken die jou bereiken als negatief ervaart  of überhaupt die input niet wilt, is het zaak te werken aan weerbaarheid, grenzen en profilering van jezelf. Dit vraagt om enig zelfonderzoek.  

Aan de basis van genoemde kwestie ligt het feit dat er iets gebeurt wat je niet wilt.  Als je dit wilt veranderen, kun je jezelf in de eerste plaats oefenen door  nee te leren zeggen als je iets niet wilt in je dagelijkse bestaan. Kom op vriendelijke maar kordate wijze voor jezelf op en spreek je uit!  Als je last hebt van teveel informatie van anderen kan je bovendien onderzoeken of je in het algemeen je openheid voor informatie niet wat kunt terugbrengen (je omgang met social media bijvoorbeeld of met andere media zoals de tv). Let op de mate van je nieuwsgierigheid!  
Omdat alle vormen van gevoeligheid samenhangen met verbondenheid, kan je jezelf ondervragen op dit punt: waarom ben ik zo diep en automatisch verbonden met en betrokken bij iedereen? Zou het misschien te maken kunnen hebben met iets in mijzelf dat ik  op zou moeten lossen (denk aan los kunnen laten, een zelfstandig individu durven zijn etc)? Als te grote verbondenheid met anderen leidt tot een te grote openheid waar je last van hebt, zal je moeten werken aan meer balans. Misschien moet je wel opener naar binnen worden? Meer oprechte aandacht geven aan de mens die jij bent, aan wat er echt  in jezelf omgaat aan behoeftes, talenten, onzekerheden? Goed contact met je innerlijke leven in alle opzichten  is cruciaal. Wanneer je bijvoorbeeld niet naar je verdriet kunt kijken maar het verdringt, kan dat juist een stukje onbewuste lading zijn waarmee de buitenwereld resoneert….

Behalve door op deze wijze met jezelf te werken  kan het nuttig zijn de aard van je gevoeligheid te onderzoeken . Als je regelmatig indrukken of beelden van anderen langs buitenzintuiglijke weg binnenkrijgt, kan dat ook wijzen op een bijzondere  gave die je hebt of die zich aan het ontwikkelen is. In dat geval vraagt de situatie om een bewustwording hiervan. Dat is in principe voldoende. Van hieruit  ben je vrij om te beslissen  of je er iets gerichts mee gaat doen. Het zal voor ieder persoonlijk zijn en mede afhankelijk van de levensomstandigheden in hoeverre de drive om te helpen – de kern van paranormaliteit – vraagt om (enige) structuur. Feit is dat de keuze daarvoor soms in niet onbelangrijke mate kan bijdragen aan een persoonlijke balans.  

Bewegen

Bewegen is een spannend woord. Misschien wel het spannendste in ons bestaan.  Als er iemand op straat neervalt of betrokken raakt bij een ongeluk, snellen we toe met de ultieme vraag: beweegt hij of zij nog? Haalt de persoon nog adem en kun je dat merken of zien? Zo ja, dan is er hoop, dan is er nog leven aanwezig in de gestalte die er misschien wel roerloos bij ligt.  Als er één ding is wat we doen zolang  we leven,  is bewegen. Bewegen is leven. Het gaat vanzelf.  Of…?

Bewegen moet. In beweging blijven! Je hoort het dikwijls zeggen . Niet alleen tegen aardsluiaards of ouderen, maar tegen iedereen die geacht wordt verantwoordelijkheid te kunnen dragen voor zijn of haar gezondheid.   Bewegen hoort erbij als eten en ademhalen. Althans, dat is het credo van de moderne westerse maatschappij. Met bewegen wordt dan bedoeld: sporten of op enige manier het lichaam aanzetten tot actie, tot activiteit.  Het woord wordt bijna altijd  fysiek bedoeld en gaat voorbij aan het fundament van leven dat immers a priori beweging is.  Vanuit een filosofische gezichtspunt heeft de aansporing dus eigenlijk iets hijgerigs of zelfs potsierlijks.
Maar praktisch gezien is er bij de meeste mensen wel begrip. Vroeger bewogen de mensen  immers intensief  in de meest uiteenlopende beroepen die dikwijls zwaar waren.  Ook het werk in huis vereiste van het lichaam de nodige inspanning.  Dat is de laatste eeuw sterk veranderd.

Wat betekent bewegen eigenlijk precies?  Bewegen is volgens het woordenboek geheel of gedeeltelijk van plaats/positie veranderen. Je kan zelf bewegen. Iets kan bewegen. Je kan ook iets laten bewegen, bijvoorbeeld je arm of been.  Als je zelf beweegt kan je dat soepel doen. Of sierlijk. Maar ook houterig. Kleine kinderen laten een uitzonderlijke beweeglijkheid zien, hoe vaak springen of dansen ze niet over straat terwijl hun begeleiders zich rustig voortbewegen?  Een en al levendigheid.  Ook dieren kunnen zich op vele manieren bewegen; met name de vogels fascineren ons omdat zij iets kunnen wat voor ons onnavolgbaar is.  
Beweging beperkt zich niet tot het fysieke.  We kunnen ons  bewegen in bepaalde kringen. Een bewogen week achter de rug hebben. Iemand vragen: wat beweegt jou? In alle voorbeelden draait het om hetzelfde punt: om iets wat verandert wat er aanvankelijk was, om een vérder gaan, om verplaatsing van lucht of energie.
Bewegen kan plaatsvinden op uiterst subtiel niveau maar ook op tumultueuze wijze gebeuren. Zo kunnen bewegingen op maatschappelijk of politiek vlak heel ingrijpend zijn en uitlopen op complete revoluties: omwentelingen waarbij alles wat was diepgaand verandert. Ten goede of ten kwade.

Als beweging leven is en leven beweging, is het begrijpelijk hoe boos, somber of zelfs angstig we kunnen reageren wanneer we moeten constateren  dat ergens ‘geen beweging meer in zit’. Dat iets vastzit. Muurvast.  Een situatie, relatie,  conflict, standpunt of – en dit moet zeker ook worden genoemd – wij met onszelf. In denken of concreet bestaan. Er kan een vreselijke machteloosheid ontstaan. Ten diepste een angst dat  het leven zich teruggetrokken heeft.  Zegt de volksmond ook niet: stilstand is achteruitgang? Dat willen we toch in geen geval?

Punt bij de ervaring van vastzitten is dat het vertrouwen in de beweging verdwenen is. In de beweging als zodanig. En dus in het leven. Benauwdheid regeert omdat wij even niet zien of weten hoe h e t  verder beweegt. Onze waarneming is gebaseerd op de aanname dat wijzelf als enigen  verantwoordelijk zijn voor de beweging – die in de huidige tijd bovendien zo snel mogelijk moet plaatsvinden!  Dat kan soms best eens het geval zijn,  maar vermoedelijk vaak ook volstrekt niet. 
Dit is  geen pleidooi voor laksheid. We raken hier wel aan de moeilijkste puzzel van ons bestaan. Wanneer kunnen of moeten we immers dingen zelf in beweging brengen, iets doen dus,  en wanneer moeten of kunnen we dat helemaal niet en moeten we loslaten en afwachten tot een volgende beweging óns meeneemt? Weliswaar naar iets anders dan wat wij in gedachten hadden?

Een kwestie van scherp en diep leren voelen. Waar zit nog leven in? Wat moet je laten gaan omdat het over is? In situaties? Relaties? In een tuin knip je uitgebloeide rozen weg. Dode takjes van een goede boom.  Jouw beweging bevordert dan de groei.  Maar de natuur beweegt ook zonder jou!   Sterker nog, zij laat zien dat bewegingloosheid helemaal niet bestaat. Dat het leven altijd doorgaat, al lijkt er soms sprake van stilstand of stagnatie.   Dat moet je wel willen zien, erin kunnen geloven. Want precies zo gaat het in het menselijk bestaan.

Bewegen? Soms moet het. Vaak hoeft het niet. Beweging gebeurt.

Verteren

Dat in onze cultuur de  fysieke kant van het leven veel meer aandacht en waarde krijgt dan de psychische is voor de meeste mensen vanzelfsprekend. Iets om niet echt bij stil te staan. Zichtbaarheid en tastbaarheid zijn nu eenmaal de eerste,  meest concrete  kenmerken waarmee de werkelijkheid zich aan ons voordoet.  Dat we echter zo moeilijk verder komen en door de buitenlaag heen vaak weinig – of zelfs helemaal niet – toekomen aan de andere helft van het bestaan is op zijn minst jammer.  In feite best raar.  Voor de ontwikkeling van ons bewustzijn en kennis over het leven  is verdieping in de geestelijke kant van alles immers onmisbaar.  Het begrip ‘verteren’ vormt een aardige illustratie bij dit verhaal.

Bij verteren denken we in de eerste plaats aan spijsvertering. Het woordenboek zegt dat ook. De dikke Van Dale omschrijft verteren als ‘opgenomen spijzen in de daarvoor bestemde organen verwerken, ontbinden in hun bestanddelen’. Ook wel ‘doen vergaan’ (te denken hier valt aan toiletbezoek , maar ook de uitdrukking ‘de pot verteren = opmaken’ verwijst ernaar). Met deze fysieke omschrijving houdt het woordenboek het wel voor gezien. Er wordt niet gerept van vertering in psychische zin. Ook in het sociale leven wordt zelden of nooit gesproken over het verteren van wat er in je psyche binnenkomt.  Hoe het gaat met voedsel dat je geestelijk tot je neemt: wat, hoeveel en wanneer. En hoe je dat ‘ in de daarvoor bestemde organen verwerkt, ontbindt in hun bestanddelen en doet vergaan’.  

De input die geestelijk bij ons binnenkomt is voor een groot deel niet gekozen, maar zeker in deze tijd ook in ruime mate vrijwillig binnengehááld. Welke films bekijken we, wat doen we met onze telefoons, hoe lang zitten we op social media? Samengevat: waar kiezen we voor en vooral ook hoe lang? Burn-out als verschijnsel begint zorgwekkende vormen aan te nemen. Maar wat gebeurt er als je de hele dag door onafgebroken eet? Verstopping, onpasselijkheid en ziekten zullen het gevolg zijn. Precies zo werkt het in de geest. Verwerken, thuisbrengen en opruimen van wat je meemaakt is noodzakelijk om gezond  en in balans te blijven. Wanneer je dat overslaat, ontstaat gevaar.

Geestelijk verteren vraagt allereerst om een besef dát het nodig is.  Ten tweede om enig inzicht in hoe het werkt en wat je ervoor moet doen.  Net als bij een maaltijd verteren zal er een periode van ‘even niet’, rust dus, ingelast moeten worden.  Niet alleen in de nacht, terwijl je slaapt, maar ook in het dagelijks leven. Zeker waar het gaat om vrijwillig gekozen input zal de invoer van indrukken beheerst en beheerd moeten worden. Je moet (en kunt)  voelen wat prettig en gemakkelijk verteerd wordt en een plaats kan krijgen of wat een hele dobber is om door je heen te laten gaan en kwijt te raken. Ook moet (en kan) je voelen wanneer het even genoeg is en je geest vol zit.

Soms noemen we iets onverteerbaar. Daarmee geven we aan dat we enorme moeite hebben met een uitspraak of gebeurtenis –  dat we er niet aan willen, het te ver vinden gaan. Maar we zullen wel moeten. Alles wat ons overkomt zal een weg moeten vinden.
Tijdens het slapen wordt veel informatie die we overdag hebben ontvangen door onze hersenen naar een dieper gelegen gebied in onze geest verplaatst. Dat hoeft nog niet te betekenen dat de opgedane indrukken  onmiddellijk in ons onbewuste verdwijnen.  Je kunt ze de volgende dag(en) meestal nog wel terughalen. Wanneer het om heftige dingen gaat, kan het gebeuren dat je wakker ligt omdat verplaatsing uit het bewustzijn nog niet mogelijk is. Een begin van verteren en dus verwerken bestaat dan uit het terugzien of herbeleven van de gebeurtenissen die jouw geest vervullen. Alsof je kijkt naar een film. Zoiets maakt moe en kan meerdere nachten duren al naar gelang de ernst van wat er bij je binnenkwam.  Het helpt dan om er overdag iets mee te doen: praten met anderen of je uiten op enige manier die voor je werkt.  Wanneer je deze lastige fase overslaat en je ervaring probeert te dempen/verdringen  met alcohol, drugs, slaapmiddelen etc.  bestaat de kans dat je indrukken niet kunnen verteren en onverwerkt wegzakken in het onbewuste gebied van je psyche.  Vandaaruit  kunnen ze  – onherkenbaar geworden –  zich op onbestemde tijd manifesteren als storingen in lichaam of geest.
Maar ook bij minder heftige indrukken is herkauwen oftewel gebeurtenissen en indrukken nog eens de revue laten passeren een heilzame en nuttige manier van verwerken/verteren. Dat kan tijdens wakker liggen in de nacht maar ook overdag – áls je er maar de tijd en rust voor neemt.

Een geest is sterk en kan veel hebben. Zeker wanneer je haar goed onderhoudt en voor haar zorgt. Verwaarlozing leidt op den duur tot problemen. Deze kunnen liggen op het gebied van de concentratie maar ook ernstiger zijn. De uitdrukking ‘een opgeruimde geest’ zegt het al: verteren moet. Bewust en met aandacht.

Lezen

Lezen  scoort al jaren slecht in ons land. Met name het gebrek aan leeszin bij de jeugd baart menigeen zorgen.  Ontelbare krantenpagina’s en mondelinge debatten over oorzaken, gevolgen  en oplossingen hebben tot dusver niet geleid tot radicale analyses.  Het lijkt erop dat de heetste hangijzers in het gesprek over leescultuur stelselmatig worden omzeild.  Argumenten   in de trant van ’het valt wel mee, neem bijvoorbeeld toktok (een medium waarop jongeren elkaar stimuleren tot het lezen van bepaalde boeken)’ moeten de grootste zorgen sussen. Maar ontlezing in haar  algemeenheid blijft een probleem.

Betrekkelijk nieuw is het verschijnsel van de leeschallenge.  Dit is een (landelijke) wedstrijd in het zoveel mogelijk boeken lezen binnen een bepaalde tijd, regelmatig georganiseerd op schoolklasniveau maar ook wel geliefd bij sommige volwassenen.  Wie door dit fenomeen hoopvol gestemd raken, zijn in de eerste plaats natuurlijk de uitgevers en de boekenbranche. Verkoop gegarandeerd mede doordat dergelijke wedstrijden zich afspelen rond bepaalde, afgesproken boeken die door alle deelnemers worden gelezen. Ook  veel bibliotheken werken hier  enthousiast aan mee.  Optimisten die geloven dat op een dergelijke manier het plezier in lezen bij individuen, lees jongeren,  wezenlijk wordt gewekt verdienen het voordeel van de twijfel. Hoe dan ook zullen de resultaten betrekkelijk zijn.

Wat treurig stemt in deze ongetwijfeld zeer eigentijdse formule zijn de aspecten van massaliteit, snelheid en concurrentie. Hoe leuk is het om allemaal hetzelfde te doen en daarbij snelheid als hoofddoel te kiezen? Lezen is bij uitstek een bezigheid waarbij rust, concentratie en eigen tempo tot de grootste vreugde leiden.  De inbreng van een wedstrijdelement is bizar. Precies die factoren die in onze maatschappij prestatiedruk, stress en burn-out veroorzaken staan haaks op de wezenlijk aard van lezen. De goedbedoelde initiatieven zouden wel eens tot een omgekeerd effect kunnen leiden wanneer lezen diepgaand  (en voorgoed?) wordt geassocieerd met de krachtmeting met anderen.

De leesproblematiek speelt in ons land wel heel  in het bijzonder.  Zodra je bijvoorbeeld in Frankrijk een goede boekhandel bezoekt, raak je onder de indruk van het verbluffende  verschil met hier.  Franse winkels staan vol klassiekers waaronder zeer goedkope en aardige  uitgaven voor scholieren.  Maar ook volwassenen komen niets te kort en maken alleen al door het enorme aanbod vluchtig te bekijken kennis met een geestelijke rijkdom die bij ons ondenkbaar geworden is.  Een opmerkelijk verschil betreft bovendien de vormgeving. Zijn boeken in klein formaat (pockets!) bij ons nauwelijks meer te vinden, de Fransen excelleren erin.   

Ontlezing en de pogingen tot reparatie ervan kunnen aan de hand van twee hoofdpunten worden bekeken.  Het eerste is puur praktisch van aard.  Wanneer we in vraaggesprekken met jongeren lezen dat zij vele uren per dag op het scherm actief zijn, mag duidelijk zijn dat er naast andere noodzakelijke bezigheden zoals huiswerk geen tijd overblijft om een boek te lezen. Het argument ‘maar op internet zitten betekent toch ook lezen?’ snijdt geen hout.  Een boek lezen is echt een ander verhaal.  Daar stap je in een zorgvuldig geconstrueerde vorm die jou meeneemt, rust geeft naar de buitenwereld toe en die je uitdaagt tot een plaatsbepaling. 

Een tweede punt heeft te maken met het onderwijs. Vanaf eind vorige eeuw raakte het zogenaamde nieuwe leren in zwang: een revolutie, gebaseerd op een cruciale  keuze.  Traditionele  lesstof werd als achterhaald beschouwd en vervangen door de opvatting dat aansluiting bij de leefwereld van jongeren op de eerste plaats moest komen.  Met deze  koers werd  een belangrijk deel van de cultuuroverdracht losgelaten, niet alleen op het  gebied van kennis, maar  ook op dat van belangrijke eigenschappen als discipline en concentratie. Hoezeer hebben beleidsmakers in het onderwijs de onlosmakelijke verwevenheid van de klassieke lesstof  en het trainen van deze eigenschappen  onderschat!   Ook de lust tot lezen raakte ermee gemoeid.  Het vermeende onvermogen van de jeugd om zich te kunnen concentreren op langere verhalen, lange zinnen  of  complexe teksten is geen vast gegeven maar heeft alles te maken met het feit dat de mogelijkheden op een gegeven moment niet meer werden aangereikt en er dus niet meer geoefend wordt.  Dit in tegenstelling tot wat er bijvoorbeeld  in Frankrijk gebeurt!

Het is niet moeilijk om in te zien dat het vooral de nieuwe opvatting van onderwijs is geweest die gezorgd heeft voor de algemene daling van niveau waarover nu tot vervelends toe wordt geklaagd.  Aan de hand van de term  hurkonderwijs wordt het probleem gemakkelijk aanschouwelijk. In plaats van kinderen een beeld aan te reiken van groot zijn en rechtop staan zodat  zij kunnen leren hoe  dat werkt en hoe zij zich zelf  ook op kunnen richten (een ware uitdaging!) , krijgen ze een naar hen overgebogen,  hurkende  figuur te zien  die stilzwijgend de volgende signalen uitzendt:  ‘jullie zijn te klein voor de rijkdom die we in huis hebben, niet in staat om die hoogte te bereiken’ en  ‘de cultuurrijkdom waarover wij beschikken is helemaal niet zo belangrijk;  jullie kunnen best zonder, het is allemaal maar ballast en vervelend…,  júllie zijn pas echt belangrijk’.

Hoezo ontlezing? De remedie lijkt niet ingewikkeld. Als we maar willen. De kerstvakantie is een mooie tijd om te lezen. Voor wat het andere punt betreft zal er op nogal wat schreden moeten worden teruggekeerd. Dan hebben we het over bewustzijn.  

Cancelen

Sinds het cancelen van personen in onze cultuur gemeengoed is geworden, is het met de verdraagzaamheid in haar algemeenheid droevig gesteld.  Deze zin is natuurlijk omkeerbaar.  Er is van alles wat niet (meer) mag. Niet mag worden gezegd, niet mag worden gedaan en uiteindelijk niet mag worden gedacht. Steeds sterker wordt correct gedrag voorgeschreven, zo al niet geëist, op straffe van… vul maar in.  We nemen elkaar de maat bij het leven.  Cancelen betekent schrappen, annuleren. Een niet zachtzinnig slagveld is ontstaan. 

Waar komt deze ontwikkeling eigenlijk vandaan? Wie of wat bepaalt de richting? Als we  kijken naar de  begrippen  diversiteit en inclusiviteit die gelijktijdig met het cancelen de toon in het debat zijn gaan voeren, rijst het vermoeden dat er mogelijk een positief-constructieve onderstroom gaande is die de cancelpraktijk aanstuurt. Bijvoorbeeld: het verlangen tot gelijkwaardigheid tussen man en vrouw of die tussen gekleurd en wit.  Maar is dit zo en klopt dat wel? Zijn we met z’n allen opeens ten diepste menselijker aan het worden?

Het hangt ervan af. Bezien vanaf grote hoogte, vanuit de ruimte zeg maar, zou het zomaar kunnen.  Dan zouden we   nu misschien  in een noodzakelijke,  pijnlijke fase zitten en straks flink door gaan pakken. En vooral: meer bewustzijn gaan ontwikkelen. 
Maar wanneer we blijven steken in het verketteren en uitsluiten van hen die in onze ogen ‘fout’ zijn  (dat wil zeggen verkeerd praten, denken of doen)   zullen we wegzinken in een moeras en niet verder komen. Het gevaar dat dit wel zal gebeuren is niet denkbeeldig.  Om  twee redenen: het heikele  cancelen van personen die  in onze ogen fout zijn én het feit dat we niet precies weten wat we met het cancelen aan het doen zijn.

Dat een machtsmisbruiker van zijn of haar troon gestoten wordt, is prima. ( De vraag of dit ook met historische figuren moet gebeuren blijft hier buiten beschouwing.) Het probleem is dat niet zelden ook  gecanceld wordt vanuit wrok, eigen belang of een religieuze of politieke richtingenstrijd. Niks diversiteit of inclusiviteit als motief dus in dat geval.
Een interessantere en veel verdergaande kwestie is die van de relatie cancelpraktijk – diversiteits- en inclusiviteitsclaim. Stel dat we uit idealisme (gelijkheid tussen mensen)  cancelen maar op die manier intense tweespalt zaaien, met alle haat en onverdraagzaamheid van dien, hoe zit dat plaatje dan  in elkaar? Moet er dan misschien snel  iets vérder worden gegaan en is dat gecancel  wellicht een schamel tussenstation dat we gauw moeten passeren om het spoor veel  grondiger  te gaan verleggen?

Het laatste hoofdstuk van ‘Het nieuwe moeten; vragen om cultuur’ gaat over de nieuwe tijd.  Na een zeer moeilijke periode  van onzekerheid en chaos in de wereld  (door de newagebeweging barensweeën genoemd) , moeten we wellicht iets gaan ontdekken:
“Alle neuzen dezelfde kant op. Elkaar ondersteunen. Met elkaar meewerken in plaats van tegenwerken. Overeenkomsten zoeken en herkenning. Elkaar nodig hebben, je daar niet voor schamen. Het juist gewoon vinden en ernaar handelen. Verschillen laten bestaan maar als zodanig. Ze niet zwaarder maken dan nodig. Een en dezelfde intentie ontwikkelen. De wil tot vreugde. Verdragen. (Dragen dat iemand anders er ís. Dat iemand ánders is. In de ruimte die ís.) De wil om te scheppen in plaats van te vernietigen, al zien we nog niet precies wat. De zin om mogelijkheden te achterhalen. Van onszelf, van het gezamenlijke, van de aarde. Een nieuwe, ongelooflijke energie genereren om creatief en ontwikkelend te kunnen zijn.  (………….)
Voor zover menselijke diversiteit bij het leven op deze planeet hoort, zal zij alleen dan harmonisch kunnen functioneren wanneer zij op een fundament is gebaseerd. Op hét fundament. Het fundament van bewustzijn. Dit bewustzijn kan omschreven worden als een collectieve aanvaarding en omarming van de eigen soort genaamd mens, waarbij inbegrepen de erkenning van elkaars kwetsbaarheid het basisgegeven dat handelen richting geeft. Zonder dit fundament geen kanalisering van mogelijkheden en kracht.”  
Einde citaat.

In een dergelijk bewustzijn past geen noodzaak tot cancelen. Sterker nog: de behoefte zal er niet meer zijn. Een utopie? Eindstation?
Wie zal het zeggen.  Spannend zijn de tijden in ieder geval wel.

Gender

Wie de media volgt weet dat het man of vrouw  zijn tegenwoordig geen vanzelfsprekendheid meer is. De genderkwestie is hot.  Steeds meer mensen – met name jongeren – geven aan zich niet thuis te voelen in hun lichaam dat de kenmerken van één van beide geslachten draagt  ( of in sommige gevallen een mengeling van beide, waarbij ouders of verzorgers   bij de geboorte een keuze hebben gemaakt voor jongen of meisje).
In toenemende mate melden zich personen die fysiek van geslacht willen veranderen en de oversteek willen maken. In ons land gebeurt dit middels operaties,  met name in het VU ziekenhuis te  Amsterdam  dat koploper is op dit gebied.  De ontwikkelingen gaan snel. Heel recent is een nieuwe discussie ontstaan. Deze draait om de vraag of ieder individu vanaf zekere leeftijd eigenmachtig zijn of haar geslacht in het paspoort mag veranderen. Het gaat niet alleen om een lichamelijke transformatie: de hele identiteit is in het spel.

Het laatste is gemakkelijk te begrijpen. Aan man of vrouw zijn zit immers een wereld van verschil  vast: kledingkeuze, gedrag, mogelijkheden, toegeschreven en/of toegestane werkzaamheden en posities, tot en met salarisverschillen toe.  De blik van de buitenwereld doet haar werk vanaf het moment dat we geboren worden: fysiek een meisje? Dan een passende naam, passend speelgoed en passende  kleuren in de babykamer.  De wereld  en iets later ook jijzelf zullen weten dat je een meisje bent! Hetzelfde geldt voor jongens.
Een en ander gaat ver.  Ouders en opvoeders laten zich voor wat betreft hun toekomstverwachting, opvoeding en sturing bewust of onbewust bepalen door het geslacht van hun kind.  Daarbij speelt de cultuur waarin families leven een allesoverheersende rol.

Uit veel genderverhalen komt een sterk lijden naar voren zolang de transitie niet heeft plaatsgevonden. Eenzaamheidsgevoelens, depressie, vervreemding, suïcidale neigingen, dat zijn de woorden en ervaringen die zoal voorbijkomen. Hoewel met enige regelmaat interviews in de media verschijnen met personen  die de lange weg van geslachtsverandering achter de rug hebben, is er over het algemeen weinig bekend over hoe het is om in een nieuwe (fysieke) identiteit te leven. Wat komt men daar nog tegen aan eventuele zorgen of problemen? Is het grote onbehagen weg? Heeft men echt rust gevonden?  Anders gezegd, je hoort meer over ervaringen vóór dan na de transitie.

Het lijkt  vanzelfsprekend dat men in een land van vrijdenken en grenzeloze ruimte voor de wensen van het individu gelegenheid geeft aan deze ontwikkeling. Omdat zij recent is en nieuw in de geschiedenis, wordt echter wel de vraag opgeroepen: hoe was het eigenlijk vroeger? Nog niet zo heel lang geleden kenden we zogenoemde  ‘manwijven’ en ‘verwijfde’ mannen. Zouden sommigen van hen ook verlangd hebben  naar een ander lichaam? We kunnen het ze niet meer vragen. Deze figuren opereerden hoe dan ook  in een ruimte binnen de twee polen die fysiek gegeven zijn en gaven onbewust – en dikwijls getolereerd –  vorm aan de oosterse yin en yang gedachte dat alles van het ene ook in het andere aanwezig is  (lees ook  Carl Jung hierover).  
Evenzo kun je de vraag stellen over andere culturen. Komt sterk onbehagen in de gegeven geslachtsidentiteit overal voor en is zij universeel?  Zo ja, is fysieke transitie dan de ultieme oplossing of kan je er nog iets anders mee?

Zolang de genderproblematiek als een puur individuele aangelegenheid wordt gevoeld, aangepakt en besproken zoals dat momenteel bij ons gebeurt, blijft diepere reflectie buiten beeld. En daarmee wellicht interessante kansen.  Een meer filosofische blik op het onbehagen zelf  zou immers wel eens het venster kunnen openen op nieuwe werelden van kijken, voelen en handelen.  
Je niet thuis voelen in je lichaam zegt iets over hoe de geslachten ‘man’ of ‘vrouw’ zijn gedefinieerd en begrensd niet alleen door jouzelf maar door je familie, cultuur, taal, omgeving of misschien wel de hele wereld.  Hoe benauwd zij worden opgevat en hoe zwaar zij wegen. Wanneer het bewustzijn door zou breken dat wij in de eerste plaats mensen zijn van wie het geslacht in zekere zin een bijkomstigheid  is en bepaald niet onze hele identiteit vormt en – universeel gesproken – in ieder geval geen kenmerk hoeft te zijn dat eindeloos vooroordelen, strijd en machtswellust  triggert, dan zouden totaal andere belevingen ontstaan. Ook lichamelijk. 

Parallel aan de mogelijkheden die momenteel voor het individu worden geschapen dient de reflectie op gang te komen over 1. de acceptatie van wat ons gegeven is (‘het is wat het is’) , 2. onze algemene  interpretatie van wat ‘geslacht’ eigenlijk is  en 3. over onze mogelijkheden om daar eindeloos veel ruimer en creatiever mee om te gaan.

Klaar

Er bestaat een Joods gezegde dat luidt: Het werk is niet af, maar ik ben klaar.  Woorden die heel gewoon klinken maar een schat aan wijsheid en goede raad herbergen.  Het is een zin waarmee je iets kunt uitproberen. Zeg hem iedere avond aan het eind van de dag hardop tegen jezelf, doe dat bewust, en kijk wat er gebeurt.  

In het gezegde is de komma cruciaal.  Daar breekt iets los. Je kunt er gerust een langere stilte inlassen. Kan je tot zover doorvoelen wat er staat of wat je aan het uitspreken bent? En kan je zonder stress aanvaarden dat het werk niet af is ? Zonder een knagend gevoel van falen of mismoedigheid? Gepieker of somber gevoel? Wie zal dat kunnen in deze tijd waarin alles snel, sneller, snelst tot een einde gebracht moet worden, het liefst met optimaal succes.  Hoe vaak valt de nacht niet tegen je zin : het werk is niet af en je bent nog niet klaar! Niet met de klus die je vandaag te doen had, niet met het project dat je bent opgestart of dat in je hoofd juist vorm begint te krijgen. Ook niet met het probleem dat zich voordoet en dat jij meent te moeten oplossen.  Toch zal je even moeten stoppen: de tijd van de dag is om en je energie is op of sterk verminderd.

Een nog veel sterkere werking hebben de woorden voor iemand die ze aan het eind van haar of zijn leven uitspreekt.  Of liever gezegd: uit kán spreken. Want wat is er niet voor nodig om in berusting je leven af te kunnen sluiten. Het ‘even stoppen’ is hier niet meer aan de orde. Het stopsein staat voorgoed op rood. De scheiding tussen het werk (wat dat ook mag zijn) en jou en jouw bijdragen daaraan wordt definitief. In hoeverre ben je daarop voorbereid?  

Genoemd gezegde met enige regelmaat  voor jezelf herhalen is in veel opzichten een krachtige oefening. Het helpt vooral naar jezelf te kijken. Wat zijn de grenzen in wat je kan  en wat je kan doen en kan je die beperking aanvaarden? Hoe voelt het om klaar te zijn, dat wil zeggen afgerond in je systeem – al is het tijdelijk? Ben je in staat dat bewust te voelen, te weten, of misschien te besluiten ? (Jammer is in dit verband dat het begrip ‘klaar’ sinds het eind van de vorige eeuw zo geseksualiseerd is geraakt waardoor de ruimere   betekenis van het woord naar de achtergrond werd verdreven. Alleen in samenhang met bepaalde voorzetsels – ergens klaar voor zijn of klaar mee zijn – gebruiken we het woord nog vrijelijk.)  
Belangrijk is vooral dat het gezegde je oefent in de kunst om jezelf en je betekenis te relativeren.  Het draagt bij aan het bewustzijn dat je deel uitmaakt van iets groters dan jijzelf, namelijk van een omgeving :  het werk, wat dat ook mag zijn.  Deel uitmaken ván wil zeggen dat jijzelf niet de hele ruimte vult, niet alles bent. Maar ook dat de dingen niet alleen door jou hoeven te gebeuren. Ook buiten jou en je inspanningen om gebeurt er van alles, door toedoen van anderen of gewoon vanzelf en met deze  processen ben en blijf je verbonden.

Over ‘Het werk is niet af, maar ik ben klaar’ kan nog veel meer worden gezegd. Want over welk werk hebben we het eigenlijk? Er bestaat concreet werk waarvoor we soms met een deadline te maken krijgen zoals examens, opdrachten van een werkgever etc. Aan de andere kant is er groot werk te doen op maatschappelijk, politiek of spiritueel gebied.   Natuurlijk is het laatste soort werk nooit af.
Bij concreet werk moeten we bedenken dat perfect niet bestaat en dat we ons vroeg of laat uit onze inspanningen terug moeten trekken, ons los moeten maken als het ware.  En dit telkens opnieuw. Niet alleen omdat de dag voorbij is of onze energie op – maar ook omdat het een natuurlijke, noodzakelijke zaak is om dat doen.  

De twee delen van het gezegde eerst afzonderlijk uitspreken en in jezelf laten doorklinken.  Maar dan het hele verhaal achter elkaar .  Met komma! In de  komma – gevolgd door het sterke ‘maar’ – ligt het keerpunt naar bevrijding. Naar vrede, ruimte en rust.  

Juli


Juli is misschien wel de spannendste maand van het jaar. Tijd van vrijheid, tijd van zomer, tijd van ruimte. Tijd waarin het leven  openstaat. Juli is de maand van hoog en hemel. Van bergtoppen. Van nooit voorbij willen  gaan. In juli wil alles zichtbaar en mogelijk zijn.
Alles doordringend, alles losmakend licht.  Niet juni kent de langste dagen (al nemen de uren daar toe),  het is juli waarin de transparantie wint en de tijd uit beeld verdwijnt.  Alles ondersteboven kerende  dagen van licht dat intensiveert en zich eindeloos verdiept tot een caleidoscoop waarin je kunt kijken.
In juli staat er wérkelijk iets stil. Alles is er, alles is en wil niet weg.  Op lange, zoele avonden als je buiten bent en daar wilt blijven, kan je het voelen. Waarnemen.  Het donker van de nacht wil niet goed komen. Niet van harte. Niet echt. Nog niet.

Juli is spannend omdat zich  in, door en onder het grote, meeslepende licht tegelijkertijd heel subtiel iets anders manifesteert.  Een zuchtje wind. Een minieme schaduw. Een stip aan de horizon.  Noem het een atmosfeer die tegen de richting in werkend, rondspokend als het ware, op het hoogtepunt van het feest óók ruimte zoekt. Plek probeert te vinden. Voeten aan de grond. Maar daar wil niemand van weten.  We zetten alle klokken uit en schenken nog eens in.

Juli is de meest genereuze tijd van het jaar die uitnodigt tot loslaten en genieten,  als het kan met volle teugen. Op ieders eigen manier.  Het maakt niet uit waar je leeft en wie je bent maar het is de tijd om – zoals die lampjes in de tuin – het licht op te vangen en op te slaan als energie in lichaam, geest en ziel.  Verzamelen en reserves aanleggen. Voor later.

Maar hoe werkt dat dan, licht opvangen, als je door zorg of droevige omstandigheden niet in staat bent om te genieten of als het licht te pijnlijk schijnt op wat je liever verbergen zou?  En is er in andere tijden soms geen licht, uit andere bronnen misschien?  Gerechtvaardigde vragen, maar waar het om gaat is dat in deze tijd van het jaar  kansen liggen voor ons  fysieke bestaan:  via de zintuigen  (bloemen, warmte, kleuren, geuren – buitenleven en wat niet al) kunnen indrukken in ons binnenkomen  die beweging en dus energie brengen in onze systemen.  Op maat natuurlijk want genieten is iets betrekkelijks  en voor iedereen anders, afhankelijk van de omstandigheden. 

Openstaan is het sleutelwoord. Zien. Horen. Voelen. Durven. Juli is de lichtste maand.