Bewegen

Bewegen is een spannend woord. Misschien wel het spannendste in ons bestaan.  Als er iemand op straat neervalt of betrokken raakt bij een ongeluk, snellen we toe met de ultieme vraag: beweegt hij of zij nog? Haalt de persoon nog adem en kun je dat merken of zien? Zo ja, dan is er hoop, dan is er nog leven aanwezig in de gestalte die er misschien wel roerloos bij ligt.  Als er één ding is wat we doen zolang  we leven,  is bewegen. Bewegen is leven. Het gaat vanzelf.  Of…?

Bewegen moet. In beweging blijven! Je hoort het dikwijls zeggen . Niet alleen tegen aardsluiaards of ouderen, maar tegen iedereen die geacht wordt verantwoordelijkheid te kunnen dragen voor zijn of haar gezondheid.   Bewegen hoort erbij als eten en ademhalen. Althans, dat is het credo van de moderne westerse maatschappij. Met bewegen wordt dan bedoeld: sporten of op enige manier het lichaam aanzetten tot actie, tot activiteit.  Het woord wordt bijna altijd  fysiek bedoeld en gaat voorbij aan het fundament van leven dat immers a priori beweging is.  Vanuit een filosofische gezichtspunt heeft de aansporing dus eigenlijk iets hijgerigs of zelfs potsierlijks.
Maar praktisch gezien is er bij de meeste mensen wel begrip. Vroeger bewogen de mensen  immers intensief  in de meest uiteenlopende beroepen die dikwijls zwaar waren.  Ook het werk in huis vereiste van het lichaam de nodige inspanning.  Dat is de laatste eeuw sterk veranderd.

Wat betekent bewegen eigenlijk precies?  Bewegen is volgens het woordenboek geheel of gedeeltelijk van plaats/positie veranderen. Je kan zelf bewegen. Iets kan bewegen. Je kan ook iets laten bewegen, bijvoorbeeld je arm of been.  Als je zelf beweegt kan je dat soepel doen. Of sierlijk. Maar ook houterig. Kleine kinderen laten een uitzonderlijke beweeglijkheid zien, hoe vaak springen of dansen ze niet over straat terwijl hun begeleiders zich rustig voortbewegen?  Een en al levendigheid.  Ook dieren kunnen zich op vele manieren bewegen; met name de vogels fascineren ons omdat zij iets kunnen wat voor ons onnavolgbaar is.  
Beweging beperkt zich niet tot het fysieke.  We kunnen ons  bewegen in bepaalde kringen. Een bewogen week achter de rug hebben. Iemand vragen: wat beweegt jou? In alle voorbeelden draait het om hetzelfde punt: om iets wat verandert wat er aanvankelijk was, om een vérder gaan, om verplaatsing van lucht of energie.
Bewegen kan plaatsvinden op uiterst subtiel niveau maar ook op tumultueuze wijze gebeuren. Zo kunnen bewegingen op maatschappelijk of politiek vlak heel ingrijpend zijn en uitlopen op complete revoluties: omwentelingen waarbij alles wat was diepgaand verandert. Ten goede of ten kwade.

Als beweging leven is en leven beweging, is het begrijpelijk hoe boos, somber of zelfs angstig we kunnen reageren wanneer we moeten constateren  dat ergens ‘geen beweging meer in zit’. Dat iets vastzit. Muurvast.  Een situatie, relatie,  conflict, standpunt of – en dit moet zeker ook worden genoemd – wij met onszelf. In denken of concreet bestaan. Er kan een vreselijke machteloosheid ontstaan. Ten diepste een angst dat  het leven zich teruggetrokken heeft.  Zegt de volksmond ook niet: stilstand is achteruitgang? Dat willen we toch in geen geval?

Punt bij de ervaring van vastzitten is dat het vertrouwen in de beweging verdwenen is. In de beweging als zodanig. En dus in het leven. Benauwdheid regeert omdat wij even niet zien of weten hoe h e t  verder beweegt. Onze waarneming is gebaseerd op de aanname dat wijzelf als enigen  verantwoordelijk zijn voor de beweging – die in de huidige tijd bovendien zo snel mogelijk moet plaatsvinden!  Dat kan soms best eens het geval zijn,  maar vermoedelijk vaak ook volstrekt niet. 
Dit is  geen pleidooi voor laksheid. We raken hier wel aan de moeilijkste puzzel van ons bestaan. Wanneer kunnen of moeten we immers dingen zelf in beweging brengen, iets doen dus,  en wanneer moeten of kunnen we dat helemaal niet en moeten we loslaten en afwachten tot een volgende beweging óns meeneemt? Weliswaar naar iets anders dan wat wij in gedachten hadden?

Een kwestie van scherp en diep leren voelen. Waar zit nog leven in? Wat moet je laten gaan omdat het over is? In situaties? Relaties? In een tuin knip je uitgebloeide rozen weg. Dode takjes van een goede boom.  Jouw beweging bevordert dan de groei.  Maar de natuur beweegt ook zonder jou!   Sterker nog, zij laat zien dat bewegingloosheid helemaal niet bestaat. Dat het leven altijd doorgaat, al lijkt er soms sprake van stilstand of stagnatie.   Dat moet je wel willen zien, erin kunnen geloven. Want precies zo gaat het in het menselijk bestaan.

Bewegen? Soms moet het. Vaak hoeft het niet. Beweging gebeurt.

Verteren

Dat in onze cultuur de  fysieke kant van het leven veel meer aandacht en waarde krijgt dan de psychische is voor de meeste mensen vanzelfsprekend. Iets om niet echt bij stil te staan. Zichtbaarheid en tastbaarheid zijn nu eenmaal de eerste,  meest concrete  kenmerken waarmee de werkelijkheid zich aan ons voordoet.  Dat we echter zo moeilijk verder komen en door de buitenlaag heen vaak weinig – of zelfs helemaal niet – toekomen aan de andere helft van het bestaan is op zijn minst jammer.  In feite best raar.  Voor de ontwikkeling van ons bewustzijn en kennis over het leven  is verdieping in de geestelijke kant van alles immers onmisbaar.  Het begrip ‘verteren’ vormt een aardige illustratie bij dit verhaal.

Bij verteren denken we in de eerste plaats aan spijsvertering. Het woordenboek zegt dat ook. De dikke Van Dale omschrijft verteren als ‘opgenomen spijzen in de daarvoor bestemde organen verwerken, ontbinden in hun bestanddelen’. Ook wel ‘doen vergaan’ (te denken hier valt aan toiletbezoek , maar ook de uitdrukking ‘de pot verteren = opmaken’ verwijst ernaar). Met deze fysieke omschrijving houdt het woordenboek het wel voor gezien. Er wordt niet gerept van vertering in psychische zin. Ook in het sociale leven wordt zelden of nooit gesproken over het verteren van wat er in je psyche binnenkomt.  Hoe het gaat met voedsel dat je geestelijk tot je neemt: wat, hoeveel en wanneer. En hoe je dat ‘ in de daarvoor bestemde organen verwerkt, ontbindt in hun bestanddelen en doet vergaan’.  

De input die geestelijk bij ons binnenkomt is voor een groot deel niet gekozen, maar zeker in deze tijd ook in ruime mate vrijwillig binnengehááld. Welke films bekijken we, wat doen we met onze telefoons, hoe lang zitten we op social media? Samengevat: waar kiezen we voor en vooral ook hoe lang? Burn-out als verschijnsel begint zorgwekkende vormen aan te nemen. Maar wat gebeurt er als je de hele dag door onafgebroken eet? Verstopping, onpasselijkheid en ziekten zullen het gevolg zijn. Precies zo werkt het in de geest. Verwerken, thuisbrengen en opruimen van wat je meemaakt is noodzakelijk om gezond  en in balans te blijven. Wanneer je dat overslaat, ontstaat gevaar.

Geestelijk verteren vraagt allereerst om een besef dát het nodig is.  Ten tweede om enig inzicht in hoe het werkt en wat je ervoor moet doen.  Net als bij een maaltijd verteren zal er een periode van ‘even niet’, rust dus, ingelast moeten worden.  Niet alleen in de nacht, terwijl je slaapt, maar ook in het dagelijks leven. Zeker waar het gaat om vrijwillig gekozen input zal de invoer van indrukken beheerst en beheerd moeten worden. Je moet (en kunt)  voelen wat prettig en gemakkelijk verteerd wordt en een plaats kan krijgen of wat een hele dobber is om door je heen te laten gaan en kwijt te raken. Ook moet (en kan) je voelen wanneer het even genoeg is en je geest vol zit.

Soms noemen we iets onverteerbaar. Daarmee geven we aan dat we enorme moeite hebben met een uitspraak of gebeurtenis –  dat we er niet aan willen, het te ver vinden gaan. Maar we zullen wel moeten. Alles wat ons overkomt zal een weg moeten vinden.
Tijdens het slapen wordt veel informatie die we overdag hebben ontvangen door onze hersenen naar een dieper gelegen gebied in onze geest verplaatst. Dat hoeft nog niet te betekenen dat de opgedane indrukken  onmiddellijk in ons onbewuste verdwijnen.  Je kunt ze de volgende dag(en) meestal nog wel terughalen. Wanneer het om heftige dingen gaat, kan het gebeuren dat je wakker ligt omdat verplaatsing uit het bewustzijn nog niet mogelijk is. Een begin van verteren en dus verwerken bestaat dan uit het terugzien of herbeleven van de gebeurtenissen die jouw geest vervullen. Alsof je kijkt naar een film. Zoiets maakt moe en kan meerdere nachten duren al naar gelang de ernst van wat er bij je binnenkwam.  Het helpt dan om er overdag iets mee te doen: praten met anderen of je uiten op enige manier die voor je werkt.  Wanneer je deze lastige fase overslaat en je ervaring probeert te dempen/verdringen  met alcohol, drugs, slaapmiddelen etc.  bestaat de kans dat je indrukken niet kunnen verteren en onverwerkt wegzakken in het onbewuste gebied van je psyche.  Vandaaruit  kunnen ze  – onherkenbaar geworden –  zich op onbestemde tijd manifesteren als storingen in lichaam of geest.
Maar ook bij minder heftige indrukken is herkauwen oftewel gebeurtenissen en indrukken nog eens de revue laten passeren een heilzame en nuttige manier van verwerken/verteren. Dat kan tijdens wakker liggen in de nacht maar ook overdag – áls je er maar de tijd en rust voor neemt.

Een geest is sterk en kan veel hebben. Zeker wanneer je haar goed onderhoudt en voor haar zorgt. Verwaarlozing leidt op den duur tot problemen. Deze kunnen liggen op het gebied van de concentratie maar ook ernstiger zijn. De uitdrukking ‘een opgeruimde geest’ zegt het al: verteren moet. Bewust en met aandacht.

Lezen

Lezen  scoort al jaren slecht in ons land. Met name het gebrek aan leeszin bij de jeugd baart menigeen zorgen.  Ontelbare krantenpagina’s en mondelinge debatten over oorzaken, gevolgen  en oplossingen hebben tot dusver niet geleid tot radicale analyses.  Het lijkt erop dat de heetste hangijzers in het gesprek over leescultuur stelselmatig worden omzeild.  Argumenten   in de trant van ’het valt wel mee, neem bijvoorbeeld toktok (een medium waarop jongeren elkaar stimuleren tot het lezen van bepaalde boeken)’ moeten de grootste zorgen sussen. Maar ontlezing in haar  algemeenheid blijft een probleem.

Betrekkelijk nieuw is het verschijnsel van de leeschallenge.  Dit is een (landelijke) wedstrijd in het zoveel mogelijk boeken lezen binnen een bepaalde tijd, regelmatig georganiseerd op schoolklasniveau maar ook wel geliefd bij sommige volwassenen.  Wie door dit fenomeen hoopvol gestemd raken, zijn in de eerste plaats natuurlijk de uitgevers en de boekenbranche. Verkoop gegarandeerd mede doordat dergelijke wedstrijden zich afspelen rond bepaalde, afgesproken boeken die door alle deelnemers worden gelezen. Ook  veel bibliotheken werken hier  enthousiast aan mee.  Optimisten die geloven dat op een dergelijke manier het plezier in lezen bij individuen, lees jongeren,  wezenlijk wordt gewekt verdienen het voordeel van de twijfel. Hoe dan ook zullen de resultaten betrekkelijk zijn.

Wat treurig stemt in deze ongetwijfeld zeer eigentijdse formule zijn de aspecten van massaliteit, snelheid en concurrentie. Hoe leuk is het om allemaal hetzelfde te doen en daarbij snelheid als hoofddoel te kiezen? Lezen is bij uitstek een bezigheid waarbij rust, concentratie en eigen tempo tot de grootste vreugde leiden.  De inbreng van een wedstrijdelement is bizar. Precies die factoren die in onze maatschappij prestatiedruk, stress en burn-out veroorzaken staan haaks op de wezenlijk aard van lezen. De goedbedoelde initiatieven zouden wel eens tot een omgekeerd effect kunnen leiden wanneer lezen diepgaand  (en voorgoed?) wordt geassocieerd met de krachtmeting met anderen.

De leesproblematiek speelt in ons land wel heel  in het bijzonder.  Zodra je bijvoorbeeld in Frankrijk een goede boekhandel bezoekt, raak je onder de indruk van het verbluffende  verschil met hier.  Franse winkels staan vol klassiekers waaronder zeer goedkope en aardige  uitgaven voor scholieren.  Maar ook volwassenen komen niets te kort en maken alleen al door het enorme aanbod vluchtig te bekijken kennis met een geestelijke rijkdom die bij ons ondenkbaar geworden is.  Een opmerkelijk verschil betreft bovendien de vormgeving. Zijn boeken in klein formaat (pockets!) bij ons nauwelijks meer te vinden, de Fransen excelleren erin.   

Ontlezing en de pogingen tot reparatie ervan kunnen aan de hand van twee hoofdpunten worden bekeken.  Het eerste is puur praktisch van aard.  Wanneer we in vraaggesprekken met jongeren lezen dat zij vele uren per dag op het scherm actief zijn, mag duidelijk zijn dat er naast andere noodzakelijke bezigheden zoals huiswerk geen tijd overblijft om een boek te lezen. Het argument ‘maar op internet zitten betekent toch ook lezen?’ snijdt geen hout.  Een boek lezen is echt een ander verhaal.  Daar stap je in een zorgvuldig geconstrueerde vorm die jou meeneemt, rust geeft naar de buitenwereld toe en die je uitdaagt tot een plaatsbepaling. 

Een tweede punt heeft te maken met het onderwijs. Vanaf eind vorige eeuw raakte het zogenaamde nieuwe leren in zwang: een revolutie, gebaseerd op een cruciale  keuze.  Traditionele  lesstof werd als achterhaald beschouwd en vervangen door de opvatting dat aansluiting bij de leefwereld van jongeren op de eerste plaats moest komen.  Met deze  koers werd  een belangrijk deel van de cultuuroverdracht losgelaten, niet alleen op het  gebied van kennis, maar  ook op dat van belangrijke eigenschappen als discipline en concentratie. Hoezeer hebben beleidsmakers in het onderwijs de onlosmakelijke verwevenheid van de klassieke lesstof  en het trainen van deze eigenschappen  onderschat!   Ook de lust tot lezen raakte ermee gemoeid.  Het vermeende onvermogen van de jeugd om zich te kunnen concentreren op langere verhalen, lange zinnen  of  complexe teksten is geen vast gegeven maar heeft alles te maken met het feit dat de mogelijkheden op een gegeven moment niet meer werden aangereikt en er dus niet meer geoefend wordt.  Dit in tegenstelling tot wat er bijvoorbeeld  in Frankrijk gebeurt!

Het is niet moeilijk om in te zien dat het vooral de nieuwe opvatting van onderwijs is geweest die gezorgd heeft voor de algemene daling van niveau waarover nu tot vervelends toe wordt geklaagd.  Aan de hand van de term  hurkonderwijs wordt het probleem gemakkelijk aanschouwelijk. In plaats van kinderen een beeld aan te reiken van groot zijn en rechtop staan zodat  zij kunnen leren hoe  dat werkt en hoe zij zich zelf  ook op kunnen richten (een ware uitdaging!) , krijgen ze een naar hen overgebogen,  hurkende  figuur te zien  die stilzwijgend de volgende signalen uitzendt:  ‘jullie zijn te klein voor de rijkdom die we in huis hebben, niet in staat om die hoogte te bereiken’ en  ‘de cultuurrijkdom waarover wij beschikken is helemaal niet zo belangrijk;  jullie kunnen best zonder, het is allemaal maar ballast en vervelend…,  júllie zijn pas echt belangrijk’.

Hoezo ontlezing? De remedie lijkt niet ingewikkeld. Als we maar willen. De kerstvakantie is een mooie tijd om te lezen. Voor wat het andere punt betreft zal er op nogal wat schreden moeten worden teruggekeerd. Dan hebben we het over bewustzijn.  

Cancelen

Sinds het cancelen van personen in onze cultuur gemeengoed is geworden, is het met de verdraagzaamheid in haar algemeenheid droevig gesteld.  Deze zin is natuurlijk omkeerbaar.  Er is van alles wat niet (meer) mag. Niet mag worden gezegd, niet mag worden gedaan en uiteindelijk niet mag worden gedacht. Steeds sterker wordt correct gedrag voorgeschreven, zo al niet geëist, op straffe van… vul maar in.  We nemen elkaar de maat bij het leven.  Cancelen betekent schrappen, annuleren. Een niet zachtzinnig slagveld is ontstaan. 

Waar komt deze ontwikkeling eigenlijk vandaan? Wie of wat bepaalt de richting? Als we  kijken naar de  begrippen  diversiteit en inclusiviteit die gelijktijdig met het cancelen de toon in het debat zijn gaan voeren, rijst het vermoeden dat er mogelijk een positief-constructieve onderstroom gaande is die de cancelpraktijk aanstuurt. Bijvoorbeeld: het verlangen tot gelijkwaardigheid tussen man en vrouw of die tussen gekleurd en wit.  Maar is dit zo en klopt dat wel? Zijn we met z’n allen opeens ten diepste menselijker aan het worden?

Het hangt ervan af. Bezien vanaf grote hoogte, vanuit de ruimte zeg maar, zou het zomaar kunnen.  Dan zouden we   nu misschien  in een noodzakelijke,  pijnlijke fase zitten en straks flink door gaan pakken. En vooral: meer bewustzijn gaan ontwikkelen. 
Maar wanneer we blijven steken in het verketteren en uitsluiten van hen die in onze ogen ‘fout’ zijn  (dat wil zeggen verkeerd praten, denken of doen)   zullen we wegzinken in een moeras en niet verder komen. Het gevaar dat dit wel zal gebeuren is niet denkbeeldig.  Om  twee redenen: het heikele  cancelen van personen die  in onze ogen fout zijn én het feit dat we niet precies weten wat we met het cancelen aan het doen zijn.

Dat een machtsmisbruiker van zijn of haar troon gestoten wordt, is prima. ( De vraag of dit ook met historische figuren moet gebeuren blijft hier buiten beschouwing.) Het probleem is dat niet zelden ook  gecanceld wordt vanuit wrok, eigen belang of een religieuze of politieke richtingenstrijd. Niks diversiteit of inclusiviteit als motief dus in dat geval.
Een interessantere en veel verdergaande kwestie is die van de relatie cancelpraktijk – diversiteits- en inclusiviteitsclaim. Stel dat we uit idealisme (gelijkheid tussen mensen)  cancelen maar op die manier intense tweespalt zaaien, met alle haat en onverdraagzaamheid van dien, hoe zit dat plaatje dan  in elkaar? Moet er dan misschien snel  iets vérder worden gegaan en is dat gecancel  wellicht een schamel tussenstation dat we gauw moeten passeren om het spoor veel  grondiger  te gaan verleggen?

Het laatste hoofdstuk van ‘Het nieuwe moeten; vragen om cultuur’ gaat over de nieuwe tijd.  Na een zeer moeilijke periode  van onzekerheid en chaos in de wereld  (door de newagebeweging barensweeën genoemd) , moeten we wellicht iets gaan ontdekken:
“Alle neuzen dezelfde kant op. Elkaar ondersteunen. Met elkaar meewerken in plaats van tegenwerken. Overeenkomsten zoeken en herkenning. Elkaar nodig hebben, je daar niet voor schamen. Het juist gewoon vinden en ernaar handelen. Verschillen laten bestaan maar als zodanig. Ze niet zwaarder maken dan nodig. Een en dezelfde intentie ontwikkelen. De wil tot vreugde. Verdragen. (Dragen dat iemand anders er ís. Dat iemand ánders is. In de ruimte die ís.) De wil om te scheppen in plaats van te vernietigen, al zien we nog niet precies wat. De zin om mogelijkheden te achterhalen. Van onszelf, van het gezamenlijke, van de aarde. Een nieuwe, ongelooflijke energie genereren om creatief en ontwikkelend te kunnen zijn.  (………….)
Voor zover menselijke diversiteit bij het leven op deze planeet hoort, zal zij alleen dan harmonisch kunnen functioneren wanneer zij op een fundament is gebaseerd. Op hét fundament. Het fundament van bewustzijn. Dit bewustzijn kan omschreven worden als een collectieve aanvaarding en omarming van de eigen soort genaamd mens, waarbij inbegrepen de erkenning van elkaars kwetsbaarheid het basisgegeven dat handelen richting geeft. Zonder dit fundament geen kanalisering van mogelijkheden en kracht.”  
Einde citaat.

In een dergelijk bewustzijn past geen noodzaak tot cancelen. Sterker nog: de behoefte zal er niet meer zijn. Een utopie? Eindstation?
Wie zal het zeggen.  Spannend zijn de tijden in ieder geval wel.

Gender

Wie de media volgt weet dat het man of vrouw  zijn tegenwoordig geen vanzelfsprekendheid meer is. De genderkwestie is hot.  Steeds meer mensen – met name jongeren – geven aan zich niet thuis te voelen in hun lichaam dat de kenmerken van één van beide geslachten draagt  ( of in sommige gevallen een mengeling van beide, waarbij ouders of verzorgers   bij de geboorte een keuze hebben gemaakt voor jongen of meisje).
In toenemende mate melden zich personen die fysiek van geslacht willen veranderen en de oversteek willen maken. In ons land gebeurt dit middels operaties,  met name in het VU ziekenhuis te  Amsterdam  dat koploper is op dit gebied.  De ontwikkelingen gaan snel. Heel recent is een nieuwe discussie ontstaan. Deze draait om de vraag of ieder individu vanaf zekere leeftijd eigenmachtig zijn of haar geslacht in het paspoort mag veranderen. Het gaat niet alleen om een lichamelijke transformatie: de hele identiteit is in het spel.

Het laatste is gemakkelijk te begrijpen. Aan man of vrouw zijn zit immers een wereld van verschil  vast: kledingkeuze, gedrag, mogelijkheden, toegeschreven en/of toegestane werkzaamheden en posities, tot en met salarisverschillen toe.  De blik van de buitenwereld doet haar werk vanaf het moment dat we geboren worden: fysiek een meisje? Dan een passende naam, passend speelgoed en passende  kleuren in de babykamer.  De wereld  en iets later ook jijzelf zullen weten dat je een meisje bent! Hetzelfde geldt voor jongens.
Een en ander gaat ver.  Ouders en opvoeders laten zich voor wat betreft hun toekomstverwachting, opvoeding en sturing bewust of onbewust bepalen door het geslacht van hun kind.  Daarbij speelt de cultuur waarin families leven een allesoverheersende rol.

Uit veel genderverhalen komt een sterk lijden naar voren zolang de transitie niet heeft plaatsgevonden. Eenzaamheidsgevoelens, depressie, vervreemding, suïcidale neigingen, dat zijn de woorden en ervaringen die zoal voorbijkomen. Hoewel met enige regelmaat interviews in de media verschijnen met personen  die de lange weg van geslachtsverandering achter de rug hebben, is er over het algemeen weinig bekend over hoe het is om in een nieuwe (fysieke) identiteit te leven. Wat komt men daar nog tegen aan eventuele zorgen of problemen? Is het grote onbehagen weg? Heeft men echt rust gevonden?  Anders gezegd, je hoort meer over ervaringen vóór dan na de transitie.

Het lijkt  vanzelfsprekend dat men in een land van vrijdenken en grenzeloze ruimte voor de wensen van het individu gelegenheid geeft aan deze ontwikkeling. Omdat zij recent is en nieuw in de geschiedenis, wordt echter wel de vraag opgeroepen: hoe was het eigenlijk vroeger? Nog niet zo heel lang geleden kenden we zogenoemde  ‘manwijven’ en ‘verwijfde’ mannen. Zouden sommigen van hen ook verlangd hebben  naar een ander lichaam? We kunnen het ze niet meer vragen. Deze figuren opereerden hoe dan ook  in een ruimte binnen de twee polen die fysiek gegeven zijn en gaven onbewust – en dikwijls getolereerd –  vorm aan de oosterse yin en yang gedachte dat alles van het ene ook in het andere aanwezig is  (lees ook  Carl Jung hierover).  
Evenzo kun je de vraag stellen over andere culturen. Komt sterk onbehagen in de gegeven geslachtsidentiteit overal voor en is zij universeel?  Zo ja, is fysieke transitie dan de ultieme oplossing of kan je er nog iets anders mee?

Zolang de genderproblematiek als een puur individuele aangelegenheid wordt gevoeld, aangepakt en besproken zoals dat momenteel bij ons gebeurt, blijft diepere reflectie buiten beeld. En daarmee wellicht interessante kansen.  Een meer filosofische blik op het onbehagen zelf  zou immers wel eens het venster kunnen openen op nieuwe werelden van kijken, voelen en handelen.  
Je niet thuis voelen in je lichaam zegt iets over hoe de geslachten ‘man’ of ‘vrouw’ zijn gedefinieerd en begrensd niet alleen door jouzelf maar door je familie, cultuur, taal, omgeving of misschien wel de hele wereld.  Hoe benauwd zij worden opgevat en hoe zwaar zij wegen. Wanneer het bewustzijn door zou breken dat wij in de eerste plaats mensen zijn van wie het geslacht in zekere zin een bijkomstigheid  is en bepaald niet onze hele identiteit vormt en – universeel gesproken – in ieder geval geen kenmerk hoeft te zijn dat eindeloos vooroordelen, strijd en machtswellust  triggert, dan zouden totaal andere belevingen ontstaan. Ook lichamelijk. 

Parallel aan de mogelijkheden die momenteel voor het individu worden geschapen dient de reflectie op gang te komen over 1. de acceptatie van wat ons gegeven is (‘het is wat het is’) , 2. onze algemene  interpretatie van wat ‘geslacht’ eigenlijk is  en 3. over onze mogelijkheden om daar eindeloos veel ruimer en creatiever mee om te gaan.

Klaar

Er bestaat een Joods gezegde dat luidt: Het werk is niet af, maar ik ben klaar.  Woorden die heel gewoon klinken maar een schat aan wijsheid en goede raad herbergen.  Het is een zin waarmee je iets kunt uitproberen. Zeg hem iedere avond aan het eind van de dag hardop tegen jezelf, doe dat bewust, en kijk wat er gebeurt.  

In het gezegde is de komma cruciaal.  Daar breekt iets los. Je kunt er gerust een langere stilte inlassen. Kan je tot zover doorvoelen wat er staat of wat je aan het uitspreken bent? En kan je zonder stress aanvaarden dat het werk niet af is ? Zonder een knagend gevoel van falen of mismoedigheid? Gepieker of somber gevoel? Wie zal dat kunnen in deze tijd waarin alles snel, sneller, snelst tot een einde gebracht moet worden, het liefst met optimaal succes.  Hoe vaak valt de nacht niet tegen je zin : het werk is niet af en je bent nog niet klaar! Niet met de klus die je vandaag te doen had, niet met het project dat je bent opgestart of dat in je hoofd juist vorm begint te krijgen. Ook niet met het probleem dat zich voordoet en dat jij meent te moeten oplossen.  Toch zal je even moeten stoppen: de tijd van de dag is om en je energie is op of sterk verminderd.

Een nog veel sterkere werking hebben de woorden voor iemand die ze aan het eind van haar of zijn leven uitspreekt.  Of liever gezegd: uit kán spreken. Want wat is er niet voor nodig om in berusting je leven af te kunnen sluiten. Het ‘even stoppen’ is hier niet meer aan de orde. Het stopsein staat voorgoed op rood. De scheiding tussen het werk (wat dat ook mag zijn) en jou en jouw bijdragen daaraan wordt definitief. In hoeverre ben je daarop voorbereid?  

Genoemd gezegde met enige regelmaat  voor jezelf herhalen is in veel opzichten een krachtige oefening. Het helpt vooral naar jezelf te kijken. Wat zijn de grenzen in wat je kan  en wat je kan doen en kan je die beperking aanvaarden? Hoe voelt het om klaar te zijn, dat wil zeggen afgerond in je systeem – al is het tijdelijk? Ben je in staat dat bewust te voelen, te weten, of misschien te besluiten ? (Jammer is in dit verband dat het begrip ‘klaar’ sinds het eind van de vorige eeuw zo geseksualiseerd is geraakt waardoor de ruimere   betekenis van het woord naar de achtergrond werd verdreven. Alleen in samenhang met bepaalde voorzetsels – ergens klaar voor zijn of klaar mee zijn – gebruiken we het woord nog vrijelijk.)  
Belangrijk is vooral dat het gezegde je oefent in de kunst om jezelf en je betekenis te relativeren.  Het draagt bij aan het bewustzijn dat je deel uitmaakt van iets groters dan jijzelf, namelijk van een omgeving :  het werk, wat dat ook mag zijn.  Deel uitmaken ván wil zeggen dat jijzelf niet de hele ruimte vult, niet alles bent. Maar ook dat de dingen niet alleen door jou hoeven te gebeuren. Ook buiten jou en je inspanningen om gebeurt er van alles, door toedoen van anderen of gewoon vanzelf en met deze  processen ben en blijf je verbonden.

Over ‘Het werk is niet af, maar ik ben klaar’ kan nog veel meer worden gezegd. Want over welk werk hebben we het eigenlijk? Er bestaat concreet werk waarvoor we soms met een deadline te maken krijgen zoals examens, opdrachten van een werkgever etc. Aan de andere kant is er groot werk te doen op maatschappelijk, politiek of spiritueel gebied.   Natuurlijk is het laatste soort werk nooit af.
Bij concreet werk moeten we bedenken dat perfect niet bestaat en dat we ons vroeg of laat uit onze inspanningen terug moeten trekken, ons los moeten maken als het ware.  En dit telkens opnieuw. Niet alleen omdat de dag voorbij is of onze energie op – maar ook omdat het een natuurlijke, noodzakelijke zaak is om dat doen.  

De twee delen van het gezegde eerst afzonderlijk uitspreken en in jezelf laten doorklinken.  Maar dan het hele verhaal achter elkaar .  Met komma! In de  komma – gevolgd door het sterke ‘maar’ – ligt het keerpunt naar bevrijding. Naar vrede, ruimte en rust.  

Juli


Juli is misschien wel de spannendste maand van het jaar. Tijd van vrijheid, tijd van zomer, tijd van ruimte. Tijd waarin het leven  openstaat. Juli is de maand van hoog en hemel. Van bergtoppen. Van nooit voorbij willen  gaan. In juli wil alles zichtbaar en mogelijk zijn.
Alles doordringend, alles losmakend licht.  Niet juni kent de langste dagen (al nemen de uren daar toe),  het is juli waarin de transparantie wint en de tijd uit beeld verdwijnt.  Alles ondersteboven kerende  dagen van licht dat intensiveert en zich eindeloos verdiept tot een caleidoscoop waarin je kunt kijken.
In juli staat er wérkelijk iets stil. Alles is er, alles is en wil niet weg.  Op lange, zoele avonden als je buiten bent en daar wilt blijven, kan je het voelen. Waarnemen.  Het donker van de nacht wil niet goed komen. Niet van harte. Niet echt. Nog niet.

Juli is spannend omdat zich  in, door en onder het grote, meeslepende licht tegelijkertijd heel subtiel iets anders manifesteert.  Een zuchtje wind. Een minieme schaduw. Een stip aan de horizon.  Noem het een atmosfeer die tegen de richting in werkend, rondspokend als het ware, op het hoogtepunt van het feest óók ruimte zoekt. Plek probeert te vinden. Voeten aan de grond. Maar daar wil niemand van weten.  We zetten alle klokken uit en schenken nog eens in.

Juli is de meest genereuze tijd van het jaar die uitnodigt tot loslaten en genieten,  als het kan met volle teugen. Op ieders eigen manier.  Het maakt niet uit waar je leeft en wie je bent maar het is de tijd om – zoals die lampjes in de tuin – het licht op te vangen en op te slaan als energie in lichaam, geest en ziel.  Verzamelen en reserves aanleggen. Voor later.

Maar hoe werkt dat dan, licht opvangen, als je door zorg of droevige omstandigheden niet in staat bent om te genieten of als het licht te pijnlijk schijnt op wat je liever verbergen zou?  En is er in andere tijden soms geen licht, uit andere bronnen misschien?  Gerechtvaardigde vragen, maar waar het om gaat is dat in deze tijd van het jaar  kansen liggen voor ons  fysieke bestaan:  via de zintuigen  (bloemen, warmte, kleuren, geuren – buitenleven en wat niet al) kunnen indrukken in ons binnenkomen  die beweging en dus energie brengen in onze systemen.  Op maat natuurlijk want genieten is iets betrekkelijks  en voor iedereen anders, afhankelijk van de omstandigheden. 

Openstaan is het sleutelwoord. Zien. Horen. Voelen. Durven. Juli is de lichtste maand.    

Heilig

Met de heiligverklaring van Titus Brandsma op 15 mei in Rome werd het begrip ‘heilig’ weer eens pontificaal op de kaart gezet. Tal van artikelen in uiteenlopende media verschenen  rond de gebeurtenis en in katholieke kringen gonsde het van activiteiten rond deze priester en wetenschapper die in 1942 als verzetsstrijder door de Duitsers werd omgebracht in kamp Dachau.  Wat niet overal de aandacht kreeg, was dat Brandsma karmeliet was en tot de Karmel behoorde: een religieuze orde  waar mystiek een belangrijke plaats inneemt.
Dat een Nederlander de eer van heiligverklaring te beurt valt, is een zeldzaamheid. Nog opmerkelijker is het dat Brandsma  van Friese afkomst was.  Hij werd in 1881 in Bolsward geboren, in een regio waar het protestantisme  tot op de dag van vandaag de boventoon voert.  Protestanten kennen het systeem van heiligverklaring en heiligenverering niet. Het is een typische katholieke aangelegenheid. 

Wanneer wordt iemand heilig in kerkelijke zin?  Taalkundig bezien betekent heilig (holy)   heelvolmaakt.  In godsdienstige zin dus zonder zonde zijn.  Omdat niemand deze kwalificatie aan een ander kan toeschrijven, niet alleen omdat we nooit alles van een ander kunnen weten maar ook omdat zonde een discutabel begrip is,  is het beter om te zeggen: uitzonderlijk vroom.   Het woordenboek van Van Dale omschrijft een heilige dan ook als ‘iemand die door vroomheid en goede werken heeft uitgemunt en van wie de kerk heeft verklaard dat hij of zij openlijk vereerd mag worden’.  
Heilig word je pas  na de dood en niemand wordt het zomaar.  Het vergt een lang traject.  Eerst is er zaligwording voor nodig.  Daarna volgt een langdurig proces van voordracht, onderzoek en bewijsvoering voor één of meer wonderbaarlijke genezingen op aarde door toedoen van de aspirant heilige. Een zorgvuldig geregisseerd traject dus waarin een  bovennatuurlijk moment de crux vormt.
Het is onwaarschijnlijk dat zij die tot heiligen worden verklaard dit tijdens hun leven als doel hebben nagestreefd. Heiligheid is een gebeuren dat zich van buitenaf, door toedoen van anderen, langzaam aan een overledene voltrekt. Een weefsel dat om diens voorbije  leven heen groeit in de onzichtbaarheid van de tijd.

Het interessante van heiligen en hun erkenning is het geloof dat daarachter ligt, te weten het geloof in een leven na de dood.  Want wat wil het zeggen dat een heilige vereerd mag worden. Het betekent méér dan ontzag hebben voor diens voorbeeldige leven op aarde.  Het impliceert dat een heilige vanuit het hiernamaals blijft handelen, dus voortleeft. Hij of zij kan immers wonderen verrichten. Sterker nog, dit is de essentiële voorwaarde voor heiligheid.
Miljoenen stervelingen in heden en verleden richten zich tot heiligen met vragen om hulp, om voorspraak,  met beden om bescherming en genezing – daarbij uitgaand van een stukje goddelijk vermogen waarmee zij iets voor de mens op aarde kunnen bewerken en betekenen. Deze door de kerk gesanctioneerde gewoonte raakte diep geworteld in onze cultuur:  van oudsher hadden beroepsgroepen hun  eigen, specifieke patroonheiligen.

Hoewel het geloof in een voortbestaan na de dood binnen een maatschappelijk  machtig instituut als de rooms-katholieke kerk in feite uitzonderlijk is ( andere communicatievormen met  ‘gene zijde’ zoals mediumschap, helderziendheid etc worden in onze samenleving immers gewantrouwd of genegeerd ), sluit het wel aan bij wat veel mensen op een ‘lager’ niveau ervaren en praktiseren in hun omgang met dierbare overledenen.  In tijden van gemis en rouw wordt op grote schaal tegen en met overledenen gesproken. En niet zelden gevraagd om hun hulp en bijstand. Soms een aards leven lang.

Maar heilig! Wat is dat voor ons? Hebben wij zelf een sprankje heiligheid in ons of zijn wij liever schijnheilig of heilige boontjes en maken wij ons daar helemaal niet druk om? Hebben we zin om ons te verdiepen in het leven van iemand die heilig wordt verklaard en om te onderzoeken waarin en waarom  hij of zij ons zou kunnen verheffen, ons tot voorbeeld kan zijn  ?  Of koesteren wij misschien onze persoonlijke heiligen die bij leven ontzag in ons opwekken, ons kracht geven en  inspireren?
Wie of wat is voor jou in je leven heilig? Op welke manier?

Gedenken

Met de nadering van mei waaien ieder jaar opnieuw herinneringen ons aan. Herinneringen aan gebeurtenissen uit een verleden zoals deze ons zijn overgeleverd door mensen die wij misschien nog zelf hebben gekend of die in boeken zijn opgeschreven.  Gebeurtenissen waarvan we hebben gehoord op school of op tv.   In mei, en zeker in het begin van de maand, is de lucht vervuld van een zweem van ontzetting, ernst en verdriet. De nationale herdenkingsdag – 4 mei – maakt dat we doordrongen blijven van dingen waarvan we zeggen dat ze nooit meer mogen gebeuren. Na deze collectieve herinnering glijdt ons leven gewoonlijk weer zachtjes terug  in een individualistisch, familiair, al of niet hedonistisch patroon.

Dit jaar weten we dat het anders is.  Zo goed en zo kwaad als het gaat genieten we van de lente en het vrije leven na corona. Pasen, koningsdag, festivals, jubilea – hoe fijn en gezellig is het om weer mensen te zien, spontaan te kunnen handelen. Althans, dat genieten probéren we. Verdienen we het immers  niet na twee jaar corona? En zijn we niet hard toe aan vergetelheid? Vergetelheid van wat er de laatste jaren met onszelf gebeurde. Maar ook van wat er niet ver van ons vandaan in het heden gebeurt.  Een ontzaglijke schaduw die zich met de dag uitbreidt in ruimte en tijd.  Sommigen zullen erin slagen met volle teugen te genieten. Anderen – hoevelen? – zullen de schaduw ervaren als een vaag of weggedrukt schuldgevoel.  Want hoezo genieten terwijl op raketafstand op onvoorstelbare wijze wordt geleden en wij niet kunnen zeggen: wir haben es nicht gewusst?

Dit jaar vormt een breuk met ons herdenkingsverleden. Wat wij jaar in jaar uit uitspreken dat nooit meer mag gebeuren, gebeurt in Oekraïne, iedere dag weer. Niet dat de vernietiging die er gaande is, nieuw is.  Zij is wel heel dichtbij. Veel dichterbij dan de voortdurende, talloze andere drama’s in de wereld waar we gemakkelijker afstand van nemen. Wat gaan we dit jaar zeggen op de nationale herdenkingsdag?  Dit jaar zullen andere woorden gevonden moeten worden. Nieuwe voornemens moeten worden geformuleerd.

Laten we onze ervaring van 4 mei uitbreiden in diepte en tijd.  Laten we na  één dag gezamenlijk herdenken van specifieke gebeurtenissen in het verleden niet als gewoonlijk zomaar doorschuiven naar het leukst denkbare  leventje voor onszelf,  maar toegroeien  naar een ander bewustzijn. Naar het besef dat we als mens moeten proberen te gedenken, zonder ophouden, iedere dag opnieuw.

Gedenken is weet hebben van de grond waarop je staat. Van de mensen die er vóór jou waren, van hen die er voor je wáren. Die hebben geleden, gestreden en ergens nog altijd, al is het in het onzichtbare, met je meelopen;  in  je leven  bestaan.
Gedenken is notie hebben van alles en allen die je leven mogelijk maakten en maken,  je bestaan hebben voorbereid of begeleiden in geestdrift, menselijke fouten en pijn.  
Gedenken is openstaan, luisteren naar verhalen die rondzingen in de wind. Het is de bereidheid  om te horen wat werd  nagelaten en wellicht nooit werd gezegd maar wat toch doorgegeven wil zijn.

Uiteindelijk is gedenken het voornemen om de fakkel verder te dragen, dankbaar te zijn, onrecht te bestrijden –  voorbereidend te zijn voor hen die na ons zullen komen, voor wat er in de toekomst zal zijn.

Ongeloof

Sinds een maand is de wereld veranderd. Niet heel ver van ons huis speelt zich een horrorverhaal af dat zijn weerga niet kent.  De beelden die ons dagelijks overspoelen vervullen ons met verbijstering en ongeloof. Sommigen reageren met angst, anderen met daadkracht of de neiging daartoe. Hulpvaardigheid. Machteloosheid. Wat kunnen we doen?  Niet veel meer dan een handvol vluchtelingen opvangen. Toekijken en zien hoe langzaam maar zeker ons bestaande wereldbeeld stukbreekt, wegzakt en in een moeras van onzekerheden verdwijnt…

Met de grens van Oekraïne werd nog een andere grens overschreden en het wordt met de dag duidelijker: hier gebeurt iets wat wij niet kunnen bevatten.  Alles  wat we ooit dachten, wisten en vertrouwden –  alles waar we op meenden te kunnen rekenen vervliegt in kruitdampen en giftige wolken boven een brekend land.  Hier en daar wordt het al voorzien, voorspeld: dit komt niet meer goed, eeuwen en generaties zullen ermee gemoeid zijn voordat  deze wonden zullen helen.

De betekenis van de huidige gebeurtenissen grijpt diep in in de mensheid.   Corona, zorgen om nepnieuws, allerlei  rampen en kwesties die tot kort tevoren onze levens bezetten verbleken in het licht van de nieuwe oorlog.  Terwijl we onszelf – hoewel bezorgd en ongemakkelijk – nog veilig achten, komen we vast te zitten voor een spiegel waar we dit keer niet onderuit kunnen.  Zie de mens.  Zie wat er diep in hem/ons aanwezig is. Destructie, wreedheid, machtswellust. Maar ook: arrogantie, schaamte, gebrek aan lef om de ongehoorde afbraak die gaande is  te stoppen.  

De huidige chaos in de wereld kan niet anders dan tot een beslissend keerpunt leiden. Tot een erop of eronder. Diverse verhalen, diverse scenario’s circuleren. Verwachtingen. Voorspellingen. Technologie de voornaamste richtinggever naar de toekomst noemen op dit moment zou wel eens een beperkte en voorbarige manier van kijken kunnen zijn. Mogelijk is er veel meer aan de hand.
We zijn niet opgeschoten. De geschiedenis heeft ons niet verder gebracht. Een zich eeuwig herhalend drama. Een door en door vervelend verhaal. Waarom hoorden we niet dat de grammofoonplaat bleef hangen in dezelfde groef? Wat ging er mis, waar heeft de fout gezeten? Zit ergens een grondgedachte die niet klopt? Wie al te overtuigd is van zichzelf en van zijn bijzondere kwaliteiten hoort niets. Ziet bijzaken aan voor hoofdzaken. En andersom. Misschien zijn wij mensen helemaal niet zo intelligent als wij altijd hebben gedacht.   (Uit  ‘Het nieuwe moeten; vragen om cultuur’)

Het woord barbarij voor de huidige oorlog is al eens gevallen. Zijn we terug bij vroeger? Terug bij af?
In een overmoedige obsessie met de moderne tijd hebben wij gemeend de geschiedenis achter ons te kunnen laten. Hebben we de wijsheid en lessen die met bloed en tranen door de eeuwen heen zijn  geschreven veronachtzaamd en terzijde geschoven.  Nu zijn we van een koude kermis thuis.  

Misschien is de zwaarste strijd nog maar net begonnen: de strijd met onszelf en onze uitgangspunten die niet werken. Die ingehaald zijn door de voortgang van de tijd en vervangen moeten worden om een catastrofe te voorkomen.  (..…) Misschien zijn we nog nooit aan het echte werk toegekomen en moet alles op aarde nog beginnen omdat we geen idee hebben gehad waar het om draait. Geen notie van de mogelijkheden die in onszelf en in de planeet liggen besloten. (…..)
Alleen vanuit een bewustzijnsvernauwing vecht je elkaar de tent uit. Maak je het leven van de ander onzeker, onveilig en zuur. Pijnigen, treiteren, negeren, haten. Sabotage die geen einde maar ook geen reden kent. Maar je hoeft je pijn niet door te geven. Hoe verblind moet je wezen om elkaar te ontkrachten wanneer je dezelfde kant op moet en niemand gemist kan worden? Zijn wij zo slecht in staat te zien dat de ander net als wijzelf nodig is voor het geheel? (…..) Een ander vernietigen is jezelf vernietigen. Is kansen verspelen. Tijd verliezen. Al te kostbare tijd.
(Uit ‘Het nieuwe moeten’)

Ongeloof? Ja. De tijd van geloven in de verkeerde selfies is voorbij.  Niets zal meer hetzelfde zijn. Niet ons denken. Niet ons zelfbeeld. Niet de oude werkelijkheid.  Hoe dan ook.