Aanraken

Sinds corona op het wereldtoneel is verschenen raken we elkaar niet meer aan.  Wie een partner, kinderen, huisgenoten of dieren heeft, heeft geluk. Buiten de directe kring heerst afstand. Niemand raakt zomaar meer een kennis  – laat staan een wildvreemde –  aan. Althans, dat is de bedoeling.  Fysieke spontaneïteiten zijn taboe verklaard.  De elleboog- of voetstoot mag dan voor sommigen werken, het lijkt er niet op dat een van deze vormen algemeen zal worden omarmd.

Aanraken gaat over tastzin: een van de vijf  grote zintuigen waarmee momenteel veel aan de hand is.  Na de zintuiglijke revolutie die de technologie teweeg heeft gebracht– een revolutie die nog volop gaande is en gevolgen heeft voor de huishouding van ons hele zenuwgestel  – doet  de huidige tijd met zijn coronamaatregelen er nog een schepje bovenop. Er vinden allerlei ingrijpende verschuivingen plaats in het gebruik en in de betekenis van onze zintuigen. Waarschijnlijk hebben we geen idee, want nauwelijks overzicht.  Zeker is dat het totale systeem van onze zintuigen zich in een reorganisatie bevindt die deels direct door de buitenwereld  wordt afgedwongen, deels ‘vanzelf’, via autonome processen verloopt. 

Deze veranderingen vragen veel  energie omdat er van een vaste nieuwe ordening voorlopig  geen sprake is. De wereld maakt zo’n snelle ontwikkeling door dat voortdurend  nieuwe zintuiglijke aanpassingen nodig zijn. Door  de technologie kwam een zwaar accent te liggen op ons  hoofd en ogen.  Ter compensatie  hiervan worden andere manieren van interactie met het scherm ontwikkeld bijvoorbeeld via  de stem, lichaamsbewegingen of zelfs gedachten.

Onze tastzin is een apart geval.  Tasten en aftasten doen wij in de eerste plaats  met onze handen. In het topje van onze vingers  bevinden zich de uiteinden van belangrijke zenuwbanen die het aftasten tot een uiterst verfijnd gebeuren maken. Wie kent niet de onbedwingbare neiging om in een fysieke winkel uitgestalde producten of kleding aan te raken en beet te pakken? We doen dit om ons te oriënteren.  Om contact te maken en te weten hoe de aard en kwaliteit van datgene is wat voor ons ligt of staat.  Bij online winkelen missen we deze fase.

Het technologisch tijdperk heeft onze tastzin veel speelruimte ontnomen. In plaats van nuances te ontdekken en te mogen genieten, zijn onze vingers veroordeeld tot de harde en  onbuigzame materie van toetsen en scherm. Hoe eentonig is dat? Als dat uren en uren duurt?  Ter vergelijking: papier ruikt, maakt geluid, heeft gewicht en is lichamelijk een veel omvattender ervaring. Als vingers konden praten zouden ze klagen over de immense verveling waaraan wij hen blootstellen… Is er niet iets anders, iets spannenders, beweeglijkers ,  interactievers?
Opmerkelijk en interessant  in dit verband  is de gewoonte van veel mensen tegenwoordig om bij het praten met hun handen te wapperen. Gebaren  om de taal  kracht bij te zetten? Het zou ook een leuk gevonden manier van de zenuwen in de handen en armen kunnen zijn om de te grote verkrampingen en schraalte in de vingers te compenseren met andere levendigheid.

Het wegvallen van de aanraking tussen mensen in de coronatijd betekent nieuwe uitdagingen  voor oog en stem.  Het oog – vaak al te inhalig aan het scherm gekluisterd – wordt uitgenodigd weer eens echt, dat wil zeggen  buiten zichzelf te kijken, terwijl de stem meer ruimte krijgt om  haar muzikale mogelijkheden te exploreren.
Het is wellicht belangrijker dan we denken om bewust te voelen en te kijken wat er gebéurt met onze zintuigen. Maar ook wat we er zelf mee doen en hoe we kunnen zorgen voor een beetje balans en een vreugdevol beheer – op welke manier dan ook.  

Onbeschrijflijk

Met geen pen te beschrijven. Niet te filmen. Deze uitdrukkingen halen we uit de kast als we iets hebben meegemaakt dat zo heftig, emotioneel of bijzonder is dat we geen middelen kennen om dit goed, dat wil zeggen helemáál  aan een ander over te brengen. We behelpen ons met wat er is  -woorden of (bewegende) beelden  – en laten het aan de ander over  zich voor te stellen hoe mooi, erg of ingewikkeld iets is.

Een groot gebied van onze belevingswereld is niet communiceerbaar en zeker niet in woorden.  Hoe maak je iemand anders duidelijk  hoe jouw pijn voelt? Zeggen dát je pijn hebt, is mogelijk. Maar hóe deze pijn precies in jou voelt? Onmogelijk.
Het tekort speelt overal.  Probeer bij thuiskomst van een vakantie aan achterblijvers maar eens over te brengen wat je meemaakte of zag !  Meestal zal zo’n poging uitlopen op een teleurstelling.  Je woorden halen het niet bij wat er werkelijk in je leeft en het kan zelfs gebeuren dat je tijdens het vertellen van je belevingen voelt dat je innerlijke verhaal aan glans verliest. Natuurlijk kunnen foto’s of filmpjes in zo’n situatie helpen maar  uiteindelijk zijn ook deze middelen niet in staat de totaliteit van je ervaring mee te delen.

Onbeschrijflijkheid beperkt zich niet tot onze eigen emoties en belevenissen. Zo vond ik een interessant voorbeeld van beperkte beschrijflijkheid van landschappen in het prachtige boek ‘Het zoutpad’ van Raynor Winn (2019). Noodgedwongen zwervend langs de Engelse zuidkust, samen met haar zieke man, schildert de schrijfster met woorden de talloze, vaak woeste landschappen en zeeën  die ze tegenkomt. Hoe indrukwekkend, mooi en gedetailleerd haar beschrijvingen ook zijn – de woordenstroom ondergaan alleen al is een genot –  tot mijn verbazing stelden ze mij zelden in staat mij een duidelijk beeld van het opgeroepene te vormen.  Het leek er zelfs op dat hoe meer moeite Winn zich getroostte, des te minder ik voor mij zag.  (Precies zoals dit  voor mij ook altijd gebeurt wanneer  iemand een gezicht voor mij beschrijft. Uitputtende details omtrent huidskleur , vorm van lippen, ogen, neus, etc. zeggen mij gewoonlijk weinig tot niets…Uiteraard zou beeld hier – indien nodig – uitkomst bieden.)

Dat een groot gebied van onze belevingswereld niet in taal kan worden weergegeven,  is iets waar  we van jongs af  aan mee leren leven als een vanzelfsprekendheid. Als iets wat we  wellicht regelmatig ervaren maar waar we  geen punt van hoeven te maken.  En toch…  Geen woorden voor ervaringen hebben betekent ook een vorm van eenzaamheid.  Maar wel een eenzaamheid die alle mensen delen! Wat doen we hier eigenlijk mee? Kunnen we deze  waarheid wel verdragen? Toepassen in de omgang met elkaar?

Onbeschrijflijkheid is een woord waar we blij mee mogen zijn. Een term die naar mogelijkheden verwijst. Naar andere opties. Immers,  waar blijft datgene wat in ons leeft maar wat we  niet via  taal kunnen delen? Hebben we er enig zicht op? Zorg voor? Weten we wel voldoende dat we voor sommige emoties en geestelijke indrukken in onszélf een plek moeten en kunnen vinden? En dat we daarvoor van binnen voldoende  ruimte moeten houden die op haar beurt met ons communiceert?

Wanneer we voor onze verbinding met de buitenwereld louter denken te kunnen varen op de taal, doen we niet alleen onze eigen werkelijkheid en die van de ander tekort  – dan loopt onherroepelijk de machine vast.  

Adem

Als er is één ding is waar deze tijd ons op wijst is het wel op adem.  Onze kwetsbaarheid daarin.   Het belang ervan. Ademnood is de kern van corona.  Daarnaast maakte de vergeefse roep van George Floyd   ‘I can’t breathe’  wereldwijd krachten los die nog niet zijn te overzien.
Adem is dé verbindende factor tussen mensen, niemand uitgezonderd. Ons levensbeginsel. Een onzichtbare verbinding die cruciaal is voor ons bestaan. Als je er  een plaatje bij zou willen verzinnen, zou je je een gigantisch collectief infuus kunnen voorstellen. Iets  waar we met z’n allen aan vastzitten, uiteindelijk met eenzelfde draad. Een nooit te overwinnen, definitieve afhankelijkheid.  

Ademhalen. We staan er meestal niet bij stil omdat het vanzelf gaat. Als we bezig zijn, in hevige emoties zijn verwikkeld maar ook tijdens het slapen.  Toch halen we de adem. Waarvandaan? Wie adem zegt, zegt lucht. Specifieke organen waarmee we zijn uitgerust stellen ons in staat lucht binnen te laten in ons fysieke systeem en deze weer uit te laten uitstromen nadat het werk is gedaan.  Dit klinkt rustig en mooi. Maar in de praktijk kan het ook anders voelen. We kunnen het wel eens benauwd hebben. Het kan ergens bedompt zijn. Soms moeten we een luchtje scheppen. Of  zijn we na een verzoenend gesprek helemaal opgelucht.  Aan de andere kant kan een landschap of prestatie op een positieve manier adembenemend zijn, zo mooi…

In het fysieke vlak betekent ademen een voortdurende verversing van lucht en daarmee  een reiniging. Iets krachtigs en schoons komt binnen (hier zal niet worden ingegaan op het milieu, al kan dat verhaal prima dienen als achtergrond van deze beschouwing). Als dat iets klaar en verbruikt is,  verdwijnt het weer naar buiten.
Nu is het in de bovenstroom van onze cultuur bepaald geen gewoonte om fysieke verschijnselen  met geestelijke processen te verbinden. De wetenschap – alleen het bewijsbare telt ! –  heeft nu eenmaal het laatste woord gekregen en dat is jammer. Zo ook in het geval van de ademhaling.   Door deze immers  als metafoor op te vatten van iets wat op psychisch vlak óók plaatsvindt,  schep je een kader dat aardige denkstof biedt. Anders gezegd: hoe staat het met de geestelijke lucht die wij inademen? Wij als individuen, als volk, maar ook wij als  mensheid?

Laten we terugkeren naar de actualiteit en uitgaan van het beeld van een bedompte, ongeventileerde kamer of zaal – een  plek waar de grote adembenemer corona bij uitstek toeslaat.  Onze kennis reikt inmiddels zo ver dat we weten dat zo’n locatie riskant,  zo niet gevaarlijk is.  Hier staat onze adem op het spel.  We moeten luchten op zijn minst. Beter nog: naar buiten! De ruimte in!
Stel nu dat onze geest  – die van ons eigen persoontje maar ook die van de mensheid al geheel  –  een vergelijkbare binnenruimte is.  De vraag wordt dan : wat ademen wij daar  in?  Hoe verfrissend, vitaliserend, hoe nieuw en van buiten, zeg maar kosmisch  is de lucht die we  binnenlaten?  Door ons heen laten stromen? Hoe riskant is het wanneer we niet ventileren, de ramen niet wijd opengooien van tijd tot tijd? Zijn we er zeker van dat we niet ongemerkt en voortdurend onze eigen, uitgeademde  lucht inhaleren, een lucht die  allang verbruikt is en niets essentieels meer voor ons doet? 

Deze tijd vraagt om openingen.  Om het zoeken naar nieuwe luchtwegen waarlangs de mensheid –  dus  i e d e r e e n – kan ademhalen. Vrijuit.  Waar we vooral eerst op adem kunnen kómen, want wat is de lucht benauwd geworden.  Zelfs zingen is tegenwoordig  gevaarlijk en hoe alarmerend  is dat.  
Adem, lucht en ruimte zijn één. Happen naar lucht is geen leven. Naast een fysiek vaccin tegen corona  zou  bewustzijn van geestelijke processen omtrent adem en ademnood in al hun facetten  (dus alles wat we daarin met onszelf en anderen doen) wel eens een cruciale bijdrage aan een gezondere  toekomst kunnen zijn.

Opzichtig

Sinds enige jaren heerst in geschreven media – met name tijdschriften en magazines van dagbladen – de gewoonte om interviews en artikelen te voorzien van megaportretten van de personen om wie het gaat.  Wanneer  je als lezer argeloos een pagina omslaat , loop je regelmatig de kans op een gezicht te stuiten waarvan  je dankzij de digitale fototechniek ieder pukkeltje, rimpeltje of baardhaar mag aanschouwen. Zelfs porieën zijn soms   waar te nemen. Een indringende blik staart je aan: ‘hier ben ik, luister,  je kunt niet om mij heen!’  Ook letterlijk niet want het portret vult vaak de hele bladzij. Even ben je totaal gevangen: dit is de mens waartoe je je moet bepalen, al is het kort. Iets anders is er niet.

Hoe leuk is dit? Hoe interessant?  Wat draagt een dergelijke afbeelding eigenlijk bij?   Aan mijn ervaring als lezer?  Wat doet het met mij?  Los van het feit dat een megaportret bewust of onbewust waarschijnlijk meteen een oordeel in mij  oproept  dat weinig ter zake doet en dus afleidt, vraagt de stijl of laten we zeggen dit journalistieke fotobeleid om serieuze reflectie.

Persoonlijk ervaar ik de confrontatie met enorme gezichten die op onverwachte momenten van het papier op mij af springen als genant. Dat  heeft te maken met ongewenste intimiteit. Waarom komt deze onbekende zo dichtbij zonder dat ik daarom heb gevraagd?  Wat moet ik met zo’n  kwetsbaarheid ? Ik voel me als lezer in de positie van voyeur geplaatst en de geportretteerde zelf… Ja, wat ervaart zo iemand eigenlijk? Heeft hij of zij eigenlijk inspraak in de gang van zaken? En hoe voelt het om met de wangen bloot op menige salontafel te liggen? Natuurlijk kan je zeggen dat smaken verschillen maar hoe dan ook wringt er voor mijn gevoel iets op het punt van gelijkwaardigheid en instemming  in deze kwestie.  
Deze tijd waarin afstand in combinatie met respect  het parool geworden is, is wellicht  hét moment om kanttekeningen te plaatsen bij een praktijk die al te geruisloos ingang heeft gevonden en tot op de dag van vandaag gehandhaafd blijft.

Maar er is nog iets anders wat in deze gewoonte  van afbeelden speelt, iets wat mogelijk diep  ingrijpt. In de megaportretten wordt het individu niet alleen groot en dus als heel belangrijk  neergezet, er wordt geen context gegeven. Er is niets omheen, geen relativering, geen verbinding met andere zaken of mensen. Het is de triomf van het IK dat zegeviert. Als een artikel of interview meerdere bladzijden omvat, wordt deze  ‘boodschap’ bovendien in veel gevallen uitentreuren herhaald. Op iedere bladzij prijkt weer een andere afbeelding van de persoon, hangend op een trap,  stoel of boomstronk, vaak ludiek maar altijd duidelijk geposeerd. Soms verschijnt pagina na pagina een kleiner portret, steeds vanuit   een andere invalshoek genomen. Ja ja, nu weten we het wel, is de verzuchting die dan bij mij opkomt…
Hoe onschuldig is de werking van dit  journalistieke fotobeleid in een tijdperk waarin we de kans hebben om van ikkigheid een sprong naar gevoelens van verbondenheid  te maken?

Jong en oud

De coronacrisis betekent een voorlopig einde aan twee belangrijke overtuigingen in onze cultuur. In de eerste plaats die over de maakbaarheid van het leven:  ons vermogen om de wereld en  onze omstandigheden  naar onze hand te zetten.  Hardhandig en collectief zijn we op onze plaats gezet, dat wil zeggen een plaats die relatief is. Onze macht stuitte op onbekende, onverbiddelijke grenzen.  We blijken angstig, onwetend, kwetsbaar te zijn. Spiritueler kan een ervaring niet  wezen  – los van het geloof dat je aanhangt of welke betekenis je er ook maar aan wilt geven.
De tweede overtuiging die gestrand is,   is het idee dat het belangrijk en fijn is om oud, heel oud te worden en je middels een gezonde levensstijl  daarop te richten. Hoogbejaarden die klaar waren met hun bestaan werden tot voor kort tegengewerkt of met de nek aangekeken.  Hoe radicaal anders is onze blik sinds corona haar intree deed. Het werkelijke denken – nu puntje bij paaltje komt – komt erop neer dat ouderen nauwelijks of geen betekenis hebben voor een viriele samenleving.  Van hen komt geen rendement, is niets te verwachten. Integendeel.  De  groep  is lastig, want kwetsbaar. Ze kosten bakken met geld!

Kwetsbaarheid, de hardcore business van corona die de hele mensheid, de hele planeet  geldt,  is een moeilijke staat van zijn – zeker voor de westerse mens. Om terug te komen in de oude overtuiging, in het oude gevoel van stoerheid (die misschien wel neerkomt op een mythe) wordt de kwetsbaarheid weggeschoven en geparkeerd bij diegenen die ‘toch al  gauw dood zullen gaan’. Kwetsbare ouderen in plaats van ouderen. Projecteren of stigmatiseren? Het is maar hoe je het bekijkt.   Gelukkig zijn er heel andere mogelijke manieren van denken en praten.  Je kunt je bijvoorbeeld afvragen: wat hebben jongeren en ouderen aan elkaar? Wat hebben zij elkaar te melden, wat kunnen ze bijdragen aan elkaar, zelfs nu , juist nu , nu kwetsbaarheid – en niet alleen de fysieke – de grote algemene deler vormt? We zouden veel krachtiger, veel oprechter, veel gedurfder kunnen proberen te communiceren.

De jeugd heeft de toekomst: verwachtingen, hoop. Ouderen hebben het verleden: ervaringen met het reële leven,  verhalen.  In het midden scharniert de tijd: het heden.
Wie het raakvlak tussen de twee perspectieven niet benut, er in plaats van een vruchtbaar overstromingsgebied een waterscheiding van maakt, verspeelt kansen op fundamentele weerbaarheid. Naar beide kanten, fysiek en mentaal.  Want laten we eerlijk kijken in het brandpunt dat heden heet: kennen ook jongeren soms geen moedeloosheid, zwakte en breekbaarheid en leeft in menig oudere niet de eeuwige jeugd?

In jong ligt oud te wachten, in oud blijft jong bestaan. Alleen de verbinding kan ons redden. Uiteindelijk zijn we allen even tijdloos en hopeloos gelijk.

Herdenken

Als we werkelijk willen herdenken, moeten we ophouden ouderen weg te zetten als storende factor voor de economie.  Zij zijn het die de verschrikkingen en ontberingen van de oorlog hebben doorstaan, belangrijke jaren van hun jeugd hebben ingeleverd  en daarmee vrijheid en welvaart mogelijk hebben gemaakt.  Laten we de beperkende omstandigheden van het heden  aangrijpen om iets van dat offer aan te voelen  en te respecteren. Laten we historisch denken en  ouderen dankbaar zijn.

Blad voor de mond

Al spoedig na het begin van de coronacrisis en de intelligente lockdown  in Nederland viel op dat mondkapjes in ons land geen issue zijn. Vrijwel  niemand  buiten de zorg  loopt er mee en zelfs in de zorginstellingen buiten de ziekenhuizen en in de thuiszorg ontbraken ze lange tijd of doen dat nog.  Voor zover mondkapjes ter sprake komen, was en is het steevast: we kunnen ze niet krijgen. Even steevast wordt daarbij in algemene termen gesproken en  het onderscheid tussen medisch en ‘gewoon’  niet gemaakt. ‘Gewoon’, dat wil zeggen mondkapjes voor burgers in de openbare ruimte.  De enkele journalist die doorvraagt, krijgt te horen ‘dat het niet echt helpt’ of ‘dat het mensen af zal houden van de anderhalvemetereconomie’.  Einde discussie.

Een ondoorzichtig discours. Nu het debat over heropening van de openbare ruimte oplaait, begint de kwestie een opmerkelijke lading te krijgen. In veel andere landen waren  mondkapjes van meet af aan  een vanzelfsprekendheid of zijn dat inmiddels geworden in de lastige  overbruggingsfase naar de lockup toe. Bij ons breekt men  zich het hoofd over de talloze situaties waarbij de anderhalve meter straks niet houdbaar zal zijn: in het openbaar vervoer, in liften, in theaters, contactberoepen (kappers!) enzovoort.  Dat mondkapjes in Nederland nog altijd niet meedoen in het denken over oplossingen, is vreemd. Sterker nog,  het begint  op weerstand  te lijken.  

Waarom strandt het debat over mondkapjes steeds op dooddoeners? Een van de rijkste landen ter wereld zou in tegenstelling tot alle omringende en zelfs armere landen geen kapjes kunnen krijgen…  Over wat voor kapjes hebben we het dan ? Medische kapjes? Oké. Dat is geloofwaardig. Dat is realiteit. Maar kapjes voor burgers? Waarom weten wij daar niet aan te komen waar het anderen wel lukt?  Zoveel mensen die thuis zitten en wachten of zich vervelen, zoveel creativiteit en inzet voor ‘samen’ .  Je zou er een leuke wedstrijd van kunnen  maken: een patroon op internet zetten en kijken wie het origineelste mondkapje maakt.  Bij ons thuis werden eind maart al prachtige  exemplaren bezorgd, spontaan gemaakt en verspreid door een bevlogen familielid.  Trouwens, wat is er tegen een sjaal voor de mond?
Het dragen van mondkapjes hoeft de anderhalve meter helemaal niet in de weg te zitten. Integendeel. Het kan verbindend werken en ons eraan herinneren  dat we op moeten passen. Dat er iets aan de hand is.  Voor ons allemaal, niemand uitgezonderd. 

Mondkapjes en afstand houden kunnen prima samengaan. Het is maar wat ons wordt ingeprent, hoe de pr wordt uitgezet. Het hardnekkig negeren of negatief neerzetten van mond- en neusbedekking  in de publieke ruimte begint serieuze vragen op te roepen. Vragen over onwil, bij de politiek maar ook bij onszelf.  Waarom staan we niet open voor deze vorm van bescherming? Waarom kunnen we niet logischer en praktischer nadenken nu de kwestie economisch urgent geworden is ?  Is het iets in de volksaard, iets met vrijheid en met onze traditie  van mondigheid? Nederlanders nemen niet graag een blad voor de mond. Misschien zit  diep in onze cultuur een angst geworteld om monddood te worden gemaakt en roept een mondkapje deze angst onbewust op?
 
In de politiek is mogelijk sprake van nog  iets heel anders en hiermee raken we zowaar verzeild in de ontwikkelingen rond 5G.  In de politiek zouden achter de schermen wel eens   belangen kunnen spelen die te maken hebben met de technologie van de gezichtsherkenning, een technologie die gebruikt wordt bij opsporing , bij toepassing van virtual reality  en op gebieden waar de meesten van ons nog onbekend mee zijn.  Mondkapjes combineren met gezichtsherkenning lijkt geen succesvolle match te zijn.  Dus…?
Feit is dat hierover niet gerept wordt in persconferenties en andere discussies met de overheid.  Best gek. Het is bekend dat wij als land  graag voorop lopen op innovatief en technologisch gebied.   Mócht het bovenstaande inderdaad een rol spelen –  waarom daar dan niet opener over zijn?  

Intelligent

Wij Nederlanders zitten in een intelligente lockdown. Een term van de overheid. Waar bewoners van ons omringende landen het moeten doen met een gewone lockdown, hebben wij er eentje met een meerwaarde. Wij hebben een intelligente lockdown. Een compact begrip waarmee je verschillende  kanten op kunt.  

In de eerste plaats ademt de term arrogantie.   Met ‘intelligent’ onderscheiden we ons immers van onze omgeving. In ons land is het allemaal een stukje beter.  Wij hebben een lockdown die een hoger niveau suggereert.  Daar komt nog iets bij wat je ontdekt wanneer je dieper inzoomt op de woorden. Iets wat riekt naar manipulatie.  Immers, volg je de maatregelen goed die de overheid  in verband met de lockdown stelt? Dan behoor je tot de club intelligenten. Sterker nog, dan bén je automatisch intelligent. Met een woord dat ieder individu  zal vleien, bindt de overheid haar burgers aan zich. Want wie wil er nu niet intelligent zijn? Slim bedacht. 

Tot zover de negatieve kanten. Komen we toe aan de positiviteit die er in de praktijk van de lockdown op z’n Nederlands besloten ligt. Want die is er natuurlijk ook! En zelfs in niet geringe mate. Zij bestaat uit een stukje ruimte dat ons binnen de beperkende voorschriften is vergund.  Dingen die wél of nog mogen, meer dan in de meeste andere Europese landen het geval is.  Hoe vaak en hoe lang ga je van huis binnen de dringende oproep  ‘Blijf binnen’?  Het is het appel  aan ieders eigen verantwoordelijkheid – binnen zekere grenzen – dat onze lockdown waarde geeft. Gebruik je verstand, je bewustzijn! Wees intelligent…   
Dat er hierdoor soms wat onduidelijkheid  of meningsverschillen ontstaan, ook tussen huisgenoten, is onvermijdelijk. Maar het stukje vrijheid dát er is, is mooi.

Tot slot is de term intelligente lockdown  in een van eerste persconferenties  door onze premier ook uitgelegd als manier waarop beleid wordt gevoerd. Handelen naar bevinding, volgens  voortschrijdend inzicht. Dus stapje voor stapje, op de tast een weg zoeken omdat alles onzeker is . Steeds kijken hoe het gaat, hoe alles zich ontwikkelt en van daaruit beslissingen nemen.
Hoe intelligent zo’n  uitgezette lijn op zich ook is,  zij garandeert nog niet de intelligentie van afzonderlijke besluiten.    Met de huidige plannen en hijgerig aandoende voorbereiding van apps waarmee we in de nabije toekomst geacht worden door coronaland te laveren, staat de overheid op het punt haar essentiële uitgangspunt te verlaten.                                                                                                                                                   
Als alles doorgaat, zullen we enkele zaken moeten constateren. Ten eerste zal  het intelligente individu  zijn of haar waakzaamheid straks verlagen omdat  het een belangrijk deel van de eigen verantwoordelijkheid uit handen mag (moet?) gaan geven.  Ten tweede sluit de overheid met haar plan  meer dan een miljoen digibeten die ons land telt buiten. Armlastigen nog niet eens meegerekend. Een bijzonder ernstige zaak in deze tijd van crisis waar juist het ‘we doen het samen!’ luid uit de overheidsmond klinkt.  Met de apps zullen groepen uit elkaar worden gespeeld en zal er een stuk positieve energie wegebben.

Ook op internationaal vlak is het uitkijken geblazen. Een nationale overheid, die zichzelf en haar burgers het etiket intelligent opplakt, heeft iets waar te maken.  Het optreden van Nederland in Europa in de weken die achter ons liggen is op enkele punten ronduit beschamend geweest. De strenge houding, het gebrek aan solidariteit met Italië. De recente weigering om jonge, alleenstaande  vluchtelingen op te nemen terwijl burgemeesters bij ons hiertoe notabene bereid zijn en omringende landen zich wel openstellen…   

De huidige chaos in de wereld kan niet anders dan tot een beslissend keerpunt leiden. Tot een erop of eronder.  Diverse verhalen, diverse scenario´s circuleren. Verwachtingen. Voorspellingen.  Technologie de voornaamste richtinggever naar de toekomst noemen op dit moment zou wel eens een beperkte en voorbarige manier van kijken kunnen zijn. Mogelijk is er veel meer aan de hand. (…)  Misschien zijn wij mensen helemaal niet zo intelligent als wij altijd hebben gedacht.  (…)  Misschien is de zwaarste strijd nog maar net begonnen: de strijd met onszelf en onze uitgangspunten die niet werken. Die ingehaald zijn door de voortgang van de tijd en vervangen moeten worden om een catastrofe te voorkomen.  (Uit  het slothoofdstuk van mijn boek  ‘Het Nieuwe Moeten’ : Een nieuwe tijd).         

Welk verhaal

Veel grote verhalen in religie en mythologie gaan over mensen die – als groep, volk maar ook als individu  –op dramatische  wijze worden geconfronteerd met het gevaar of  heilloosheid van een ingeslagen weg.  Dramatisch omdat eerdere tekenen of waarschuwingen in de wind werden geslagen. Het eerste deel van de Bijbel – het oude testament oftewel de Thora – bevat hier aangrijpende voorbeelden van. Naarmate noodzakelijke correctie uitblijft, gaat het van kwaad tot erger. Wie niet horen wil, moet voelen. Deze misschien wel  natuurlijke wetmatigheid staat  los van iedere  morele of religieuze duiding. Het voldoet om er een  antenne voor te ontwikkelen. 

Wat kunnen we hiermee in de omstandigheden die het heden hebben overspoeld? We zijn intens in beslaggenomen door het nu, het dagelijkse leven dat ons in huis houdt,  vaak uitzonderlijk creatief in het vinden van praktische oplossingen maar ook  angstig en bezorgd,  om niet te zeggen in paniek. Het hangt een beetje af van de  situatie waarin je  verkeert. Na de eerste grote schok begint in de media een geluid te klinken dat ons vertrouwd in de oren klinkt : hoe keren we zo snel mogelijk terug naar ‘normaal’, hoe pakken we straks de draad weer op met een minimum aan schade? Vooruitkijkend is het vooral de ernst van een economische dip die de gemoederen bezighoudt. Niemand zal het belang hiervan ontkennen. Maar een al te sterke focus erop  kan doof maken voor  de alarmbellen die rinkelen.  

Wat is het verhaal dat zich momenteel kenbaar probeert te maken?  Wat zouden we kunnen horen en verstaan? Of – om het in beeldtaal te zeggen  – waar kijken we eigenlijk naar?  Zo gesteld kunnen we nuchter blijven en  dicht bij de feitelijkheid . Immers wat zich aan ons toont is niet meer en niet minder dan een openbaar leven dat ziek is.  Onderuit gehaald en gedefinieerd door een virus dat ons de levensadem beneemt. Waar we naar kijken is het verhaal van een patiënt. Ziekte en verderf zijn het openbare leven binnengedrongen en hebben  zich schaamteloos  genesteld. Tussen ons in. Tussen ons allemaal in, geen plek op de wereld uitgesloten. Zelf zijn we uiteen gestoven zoals water doet wanneer een helicopter laag boven het oppervlak komt hangen. We haastten ons naar de vluchtheuvels  en  turen met verrekijkers naar de tijd. Hoe lang nog?

Op dit concrete, waarneembare niveau begin het verhaal.  Begint? Wie zal zeggen op welk punt we momenteel  in deze geschiedenis zitten? Kan de insteek misschien ook ergens anders liggen? Op een punt dat we ziende blind voorbij zijn geraced  en op dit moment  nog niet ten volle waarnemen?  

Ja, hoe lang nog? Laten we kiezen voor de resonans van wat er duidelijk heeft geklonken en gezegd is over  medische groepsimmuniteit : dat sterken die om de zwakken heen staan borg  staan voor de gemeenschap. Dat dát gezondheid brengt. Dat gezondheid zó werkt. Laten we het lef ontwikkelen om  die boodschap eens te doordenken. Het beeld  over te hevelen naar die Heel Grote Patiënt die zieltogend voor ons ligt: het openbare leven en  wat we daar met z’n allen eigenlijk van maken (maakten!) . Daarnaar kijken en de noodzaak van verhoogde weerbaarheid zien. Van openbaar leven. Van de groep m e n s .  Vandaaruit dondersgoed voelen wat leven is. Wat dood. En weten wat onze, wat mijn, wat jouw bijdrage is.  Ieder ogenblik. Elk moment. In wat je doet. Niet doet. Zegt. Denkt.

Het is een heel verhaal geworden maar een verhaal zou een  verhaal niet zijn als het niet wat had te zeggen.

Niemandsland

Het is zomaar gebeurd. In een paar weken, een paar dagen tijd. De vaart is eruit. De weg naar buiten geblokkeerd. Nee nee en nog eens nee. Wat je wil, wat je had gedacht te doen, wat je juist begonnen was te realiseren – het kan niet. Onmogelijk. Vergeet het maar. Naar binnen allemaal en snel! We kunnen het nauwelijks geloven. De nieuwe werkelijkheid is nog niet geland. Stukje bij beetje dringt zij tot ons door maar niemand heeft nog enig zicht, niemand waagt het echt vooruit te denken.  Immers, hoe lang houden we dit vol? We zitten thuis en wonen in niemandsland.

Een onzichtbaar iets, van welke oorsprong ook (een straffende God? een vleermuis die niemand had moeten eten?) ,  hoe dan ook iets miniems is met vernietigende kracht ons mensenhuis binnengeslopen. Ons bouwwerk met spierballen opgetrokken, een vesting die onneembaar leek . Bevreemd lopen we rond tussen de brokstukken, muren zijn omver. Tevergeefs zoeken we naar de plattegrond. Waar waren we ook weer gebleven? Perspectieven zijn verschoven en doen dat nog steeds. Ieder uur, ieder ogenblik. Praktisch, dat in de eerste plaats.  Maar ook in ons bewustzijn. Daar  is een revolutie aan de gang.  Een alarmbel heeft geklonken. We zijn wakker geschud . Moeten aan de slag.  En hoe!

Ja, hoe? Al kunnen we niet overzien hoe het allemaal verder zal gaan, we kunnen wel waarnemen wat er met onszelf gebeurt. Hoe een herschikking plaatsgrijpt in de sociale sfeer, in de omgang met elkaar. Opereerden we tot voor kort graag als superindividualistische wezens , bijna atomair, ieder in het zadel van een eigen wil,  een eigen gelijk – met een schok die de aarde doet beven zijn we in een nieuw bewustzijn geslingerd. We zijn allemaal kwetsbaar. In gelijke mate. Daar ligt onze ultieme verbondenheid.  Lang hebben we deze wetenschap kunnen verdringen. Nu moeten we eraan. Kunnen we er niet meer omheen.  Een harde les? Ja.  We moeten het  aan den lijve ondervinden.  

Maar het gaat nog verder en dieper dan dat. We worden ons bewust van nog meer.  Want niet alleen onze eigen kwetsbaarheid wordt overduidelijk, ook  ons vermogen om zelf kwetsend naar anderen te zijn, anderen in gevaar te brengen, wordt zichtbaar, dringt onontkoombaar tot ons door.  We zullen nooit  meer alleen naar de ander kunnen wijzen : ook in onszelf schuilt virus. Leeft mogelijk kwaad. We hebben verantwoordelijkheid naar de ander!  Deze gebeurtenissen in het bewustzijn zouden wel eens grote consequenties voor de toekomst kunnen hebben en de kern kunnen vormen van ingrijpende ontwikkelingen.
In het huidige niemandsland waarin we geroepen zijn om afstand te houden van elkaar – hoe kil en paradoxaal dat ook lijkt – krijgen we in ieder geval de tijd om het nieuwe besef  in ons op te nemen. Te verwerken. In de ruimte tussen ons en de ander kan een heel ander weten ontstaan.