Voorbij de taal

Er was eens een tijd dat taal niet bestond. Althans niet de taal zoals wij haar kennen, met regels, grammatica en ontelbare woorden voor concrete en abstracte dingen.  Hoe wezens in de prehistorie  met elkaar communiceerden is onbekend. Gebaren, telepathische overdracht, geluiden en andere manieren waarvan we ons geen voorstelling kunnen maken – of het moet iets zijn wat op dierlijke communicatie lijkt – zullen het samenleven op aarde mogelijk hebben gemaakt.  Deze situatie heeft lang, zeer lang geduurd. Totdat het drukker en anders werd op aarde. Mensenhersenen ontwikkelden zich, nieuwe behoeftes ontstonden. Het  onderlinge verkeer werd intensiever en gerichter, een voorzichtig begin van handel ontstond. En daarmee de noodzaak om dingen te benoemen en vast te leggen. Over het algemeen wordt aangenomen dat de taal die voor ons zo vanzelfsprekend is, pas  vier- à vijfduizend jaar bestaat.  Zeker in het begin zal  haar hoofdtaak geweest zijn: het verwijzen naar concrete dingen en naar hoeveelheden. Geen koe maar een paard. Twee oorbellen in ruil voor een armband.  Daarna is het hard gegaan met de ontwikkelingen.

Wat doet taal eigenlijk? Wat is het precies? Taal is een fenomenaal hulpmiddel voor de mens.  Zij helpt ons het leven te ordenen en  maakt expressie mogelijk van de wil, van bedoelingen en van besluiten.  Gaandeweg in de geschiedenis  steeds meer óók van gedachten, gevoelens en allerlei  abstracte zaken. Taal werd met name in onze cultuur hét communicatiemiddel bij uitstek. Wij bouwden en bouwen op haar. Volledig. Ook al zeggen we wel eens ‘daar zijn geen woorden voor’ (hoewel je dat de laatste tijd minder hoort en misschien staat dat ergens voor?) , in feite zijn we gaan geloven dat taal alles voor ons doet.  Móet doen. Wat je zegt ben je zelf.  We zijn op de een of andere manier  gaan aannemen dat alles in de taal gebeurt. Dat we onze woorden zijn. Daarom vinden we het normaal om elkaar op onze woorden af te rekenen. Zeker in de huidige tijd.  Hiermee doen we onszelf niet alleen te kort: we raken verstrikt in een foute voorstelling  van zaken. Een ernstig misverstand omtrent taal. 

In haar functie van helper doet taal twee dingen.  Ze verwijst en deelt in. Een woord als koe is niet het beest zelf, maar een teken dat wijst naar een dier met bepaalde kenmerken. Niet het woord maar het dier buiten het woord is ons onderwerp  wanneer we ‘koe’ zeggen. En dat dier is uniek, complex en volstrekt enig in zijn verschijning. Behalve verwijzen naar iets wat aanwezig is, kan taal ook het afwezige benoemen: ‘koeien geven melk’ (alle koeien op de aarde in één woord samengevat!). Dat is niet alleen snel en gemakkelijk, het is ook een groffe simplificering. De taal gaat ervanuit dat we ons hier bewust van zijn.  Het is de voorwaarde voor haar bestaan.             

Taal kan niet verwijzen zonder in de werkelijkheid in te grijpen. Zij móet een verdeling toepassen.  Zie ik hier een paard of een koe? Oorbellen of een armband? Taal is een onmetelijke  kast met ontelbare laatjes voor dit of dat. Zwart of wit. Man of vrouw.  Goed of fout. Deze kern van de taal – iets is dit of dat – vraagt om een verstandelijk overwegen: in welk (woord)laatje moet ik iets  stoppen? Deze emotie?  Deze persoon?  In de taal kan iets of iemand nooit in twee laatjes tegelijk passen. Daar zijn geen woorden voor. Daarom is taal  weliswaar een fijne hulp maar wel eentje met serieuze beperkingen. Taal  is ten diepste rationeel.  Zij vereenvoudigt (lees: vertekent) de werkelijkheid.  En dat is precies waarop het in de huidige  tijd misloopt. Wij vergeten de beperktheid van taal.
Nooit kan een woord de lading dekken van enige werkelijkheid. Iedere werkelijkheid – of het nu gaat om de werkelijkheid van een voorwerp, een situatie, een mens, een gedachte of gevoel – is vele malen rijker, unieker en ingewikkelder (lees: ondeelbaarder) dan welk woord ook maar kan aangeven. Ik ben niet wat ik zeg. Ik ben namelijk oneindig veel meer: ik ben óók dat, óók wat je niet ziet of hoort, ik ben óók het andere. Voorbij de taal ben ik en-en. Ben ik alles tegelijk:  onzegbaar en ondeelbaar.  

Het is om deze reden dat de  strijd om termen, om het exact juiste woord voor een menselijk wezen in al zijn nuances en voorkeuren  – man, vrouw, gendervariëteiten en alles wat in deze tijd  opduikt aan nieuwe vondsten – bij voorbaat een verloren strijd is.  Ook dat het radicaal cancellen van woorden zoals zwart onzinnig is. Onze waarheid ligt niet in maar achter de taal. Dat moeten we wéten. Van onszelf en van de ander. Van anderen. Van situaties. Daar moeten we terdege rekening mee houden. Taal is niet het ding waar we in moeten blijven steken. Zij  is bedoeld om te gebruiken als brug om naar de overkant te komen van een werkelijkheid die in alle gevallen te complex is voor taal en die nooit (helemaal) in woorden is te vatten.

Dialoog, het woord zegt het al:  door de woorden héén moeten om elkaar te bereiken.  Juist omdat de taal zelf  beperkt is, vraagt zij om een open houding.  Om intuïtie, wijsheid  en  gevoel.  Zonder deze kan de taal niet goed functioneren en krijgen wij zelf steeds minder lucht.