Wie de media volgt weet dat het man of vrouw zijn tegenwoordig geen vanzelfsprekendheid meer is. De genderkwestie is hot. Steeds meer mensen – met name jongeren – geven aan zich niet thuis te voelen in hun lichaam dat de kenmerken van één van beide geslachten draagt ( of in sommige gevallen een mengeling van beide, waarbij ouders of verzorgers bij de geboorte een keuze hebben gemaakt voor jongen of meisje).
In toenemende mate melden zich personen die fysiek van geslacht willen veranderen en de oversteek willen maken. In ons land gebeurt dit middels operaties, met name in het VU ziekenhuis te Amsterdam dat koploper is op dit gebied. De ontwikkelingen gaan snel. Heel recent is een nieuwe discussie ontstaan. Deze draait om de vraag of ieder individu vanaf zekere leeftijd eigenmachtig zijn of haar geslacht in het paspoort mag veranderen. Het gaat niet alleen om een lichamelijke transformatie: de hele identiteit is in het spel.
Het laatste is gemakkelijk te begrijpen. Aan man of vrouw zijn zit immers een wereld van verschil vast: kledingkeuze, gedrag, mogelijkheden, toegeschreven en/of toegestane werkzaamheden en posities, tot en met salarisverschillen toe. De blik van de buitenwereld doet haar werk vanaf het moment dat we geboren worden: fysiek een meisje? Dan een passende naam, passend speelgoed en passende kleuren in de babykamer. De wereld en iets later ook jijzelf zullen weten dat je een meisje bent! Hetzelfde geldt voor jongens.
Een en ander gaat ver. Ouders en opvoeders laten zich voor wat betreft hun toekomstverwachting, opvoeding en sturing bewust of onbewust bepalen door het geslacht van hun kind. Daarbij speelt de cultuur waarin families leven een allesoverheersende rol.
Uit veel genderverhalen komt een sterk lijden naar voren zolang de transitie niet heeft plaatsgevonden. Eenzaamheidsgevoelens, depressie, vervreemding, suïcidale neigingen, dat zijn de woorden en ervaringen die zoal voorbijkomen. Hoewel met enige regelmaat interviews in de media verschijnen met personen die de lange weg van geslachtsverandering achter de rug hebben, is er over het algemeen weinig bekend over hoe het is om in een nieuwe (fysieke) identiteit te leven. Wat komt men daar nog tegen aan eventuele zorgen of problemen? Is het grote onbehagen weg? Heeft men echt rust gevonden? Anders gezegd, je hoort meer over ervaringen vóór dan na de transitie.
Het lijkt vanzelfsprekend dat men in een land van vrijdenken en grenzeloze ruimte voor de wensen van het individu gelegenheid geeft aan deze ontwikkeling. Omdat zij recent is en nieuw in de geschiedenis, wordt echter wel de vraag opgeroepen: hoe was het eigenlijk vroeger? Nog niet zo heel lang geleden kenden we zogenoemde ‘manwijven’ en ‘verwijfde’ mannen. Zouden sommigen van hen ook verlangd hebben naar een ander lichaam? We kunnen het ze niet meer vragen. Deze figuren opereerden hoe dan ook in een ruimte binnen de twee polen die fysiek gegeven zijn en gaven onbewust – en dikwijls getolereerd – vorm aan de oosterse yin en yang gedachte dat alles van het ene ook in het andere aanwezig is (lees ook Carl Jung hierover).
Evenzo kun je de vraag stellen over andere culturen. Komt sterk onbehagen in de gegeven geslachtsidentiteit overal voor en is zij universeel? Zo ja, is fysieke transitie dan de ultieme oplossing of kan je er nog iets anders mee?
Zolang de genderproblematiek als een puur individuele aangelegenheid wordt gevoeld, aangepakt en besproken zoals dat momenteel bij ons gebeurt, blijft diepere reflectie buiten beeld. En daarmee wellicht interessante kansen. Een meer filosofische blik op het onbehagen zelf zou immers wel eens het venster kunnen openen op nieuwe werelden van kijken, voelen en handelen.
Je niet thuis voelen in je lichaam zegt iets over hoe de geslachten ‘man’ of ‘vrouw’ zijn gedefinieerd en begrensd niet alleen door jouzelf maar door je familie, cultuur, taal, omgeving of misschien wel de hele wereld. Hoe benauwd zij worden opgevat en hoe zwaar zij wegen. Wanneer het bewustzijn door zou breken dat wij in de eerste plaats mensen zijn van wie het geslacht in zekere zin een bijkomstigheid is en bepaald niet onze hele identiteit vormt en – universeel gesproken – in ieder geval geen kenmerk hoeft te zijn dat eindeloos vooroordelen, strijd en machtswellust triggert, dan zouden totaal andere belevingen ontstaan. Ook lichamelijk.
Parallel aan de mogelijkheden die momenteel voor het individu worden geschapen dient de reflectie op gang te komen over 1. de acceptatie van wat ons gegeven is (‘het is wat het is’) , 2. onze algemene interpretatie van wat ‘geslacht’ eigenlijk is en 3. over onze mogelijkheden om daar eindeloos veel ruimer en creatiever mee om te gaan.